Tag

Otterpolder

  • Otterpolder (sluis)
    • Datering: 1890
    • Oorspronkelijke functie: Sluis
    • Bouwstijl: Traditionalisme

     

    Algemene beschrijving

    Gemetselde uitwateringssluis voor de Otterpolder in de Sliedrechtse Biesbosch.

    De redengevende omschrijving betreft de sluis.

    Beschrijving sluizen

    Een sluis is een waterbouwkundig kunstwerk ter regulering van de waterstand en voorzien van afsluitmiddelen als wegneembare kering.

    Op het Eiland van Dordrecht hebben de meeste sluizen de functie van een in- en uitwateringssluis. De is het oudste sluistype. Een dergelijke sluis zorgt voor de afvoer van overtollig binnenwater - regenwater uit lucht of kwelwater via een dijk - uit een polder of boezem, meestal op een waterweg zoals een benedenrivier, een zeearm of op zee. Het kan ook overtollig buitenwater keren: bij eb staan sluisdeuren open, bij vloed zijn ze gesloten. De meeste sluizen hebben de mogelijkheid met schotbalken dichtgezet te worden voor het geval de sluis drooggelegd moet worden voor onderhoudswerkzaamheden. De schotbalken worden meestal opgeslagen in speciale schuren.

    Elke polder of waard heeft minstens één sluis, aangelegd in de omringende polderdijk of waardkade: deze elementen zijn dan ook onlosmakelijk met elkaar verbonden. De functie of het type sluis kan om verschillende waterhuishoudkundige redenen wijzigen, soms zelfs geheel verloren gaan. Op het Eiland van Dordrecht, dat gekenmerkt wordt door elkaar opvolgende inpolderingen, hebben bijvoorbeeld vrijwel alle sluizen in de oudste polders - en binnen de zeewerende dijken - hun oorspronkelijke eb- en vloeddeuren verloren: veel sluizen zijn duikers of bruggen geworden. Hierdoor vallen ze in hun omgeving vaak minder op.

    In de Biesbosch, het gebied buiten de zeewerende dijken, verbeterde de waterhuishouding - met name de waterafvoer - aanzienlijk met de aanleg van de Nieuwe Merwede tussen 1859 en 1879. Niet alleen werden daarvoor vele killen in het gebied afgedamd, ook werden veel schotbalksluizen gebouwd om het waterpeil in elke polder en waard afzonderlijk te kunnen beheersen. Een schotbalksluis hoeft niet persé in een waterweg te liggen, hij kan ook onderdeel van een dijk zijn. Vooral in de 20e eeuw is dit type sluis veel aangelegd. Afsluiting van de sluis vond plaats door het aanbrengen van meerdere schotbalken, die werden verwijderd als het water moest worden afgevoerd. Dit kan geleidelijk door telkens één balk weg te halen. Het water vloeit dan langzaam weg, zodat bijvoorbeeld bezonken slib kan achterblijven en voor de nodige bemesting zorgt.

    Het sluiten van de Haringvlietsluizen in 1970 leidde direct tot veel geringere verschillen tussen hoog en laag water: de getijdewerking is daarmee zo goed als verloren gegaan.

    De meeste schotbalksluizen hebben daarmee hun functie verloren.

    Historie gebied

    De Sliedrechtse Biesbosch is net als de Dordtse Biesbosch ontstaan na de Sint Elisabethsvloed van 1421. Veel van de grote binnenzee werd in de loop van de tijd drooggelegd en ingepolderd. De eerste aanwassen worden op 17e-eeuwse kaarten aangeduid als Opgecomen landen.

    Door het aanleggen van de Nieuwe Merwede (1859-1879) werden de Brabantse en Zuidhollandse Biesbosch van elkaar gescheiden. Gebieds- en eigendomsgrenzen liepen dwars door de Sliedrechtse Biesbosch: het westelijk deel was Dordts grondgebied, het middendeel behoorde tot de gemeente Sliedrecht en de meest oostelijke punt, de Kop van de Oude Wiel behoorde tot Werkendam. De begrenzing van het gebied vormen de Beneden Merwede, de Nieuwe Merwede, het Wantij en de Sionsloot.

    De huidige Sliedrechtse Biesbosch bestaat uit een combinatie van oude polders, moeras- en stiltegebied en recreatiepark de Hollandsche Biesbosch.

    De Otterpolder in de Sliedrechtse Biesbosch is ontstaan rond 1860 uit een combinatie van de Nieuwe Zuilespolder en de gorzen tussen Kikvorschkil, Rookekil en Wantij.

    In 1851-52 werd in de noordoosthoek een twintig hectaren in cultuur gebracht, genoemd Nieuwe Zuilespolder, deel van de Kikvorsch of Ottergriend.

    In 1859/61 werd dit land samengevoegd met een ongeveer vijftig hectare groot gebied wat opgeslibd was tot gorzen. De bestemming was bouw- en grasland. De eigenaar van de polder was Tiedeman uit Princehage. In 1967 kocht de gemeente Dordrecht de polder met de bedoeling er een spaarbekken van te maken. Dit plan ging niet door en in 1979 werd de polder verkocht aan Staatsbosbeheer. Al sinds 1898 pacht en boert er de familie Stoop, die woont in de enige boerderij in de polder. Het is nu een 80 hectare grote agrarische polder, die alleen per boot bereikbaar is. Stoop is de enig nog overgebleven zogenoemde vaarboer op het Eiland van Dordrecht.

    De polder wordt omringd door de Kikvorskil in het oosten, het Otterkanaal en het Wantij in het zuiden, de Rookkil in het westen en het Moldiep in het noorden. De polder heeft nog zijn 19e eeuwse percelering met de karakteristieke kadet-akkertjes.

    In 1881 had de polder zeker al vier sluizen voor de in- en uitwatering, waarvan er drie uitwater(d)en op de Rookekil en één op het Wantij.

    Ligging

    De sluis ligt in de westelijke polderdijk van de Otterpolder en watert uit op de Rookekil.

    Hoofdvorm

    Gemetselde bakstenen boogsluis met binnen- en buitenfrontmuur met vleugelmuren. Aan de binnenzijde zit een houten schuif met een ijzeren windwerk.

    Aan de buitenzijde van de sluis zitten dubbele (punt)deuren.

    Bouwgeschiedenis

    In de binnenfrontmuur van de gemetselde sluis is centraal en direct boven de boog een circa 100 x 60 cm grote natuurstenen gevelsteen met een inscriptie in laag reliëf aanwezig.

    Hierop staat:

    De eerste steen gelegd,
    Polder de Otter,
    21-[??]-1890.

    De bakstenen sluis is dus pas circa 30 jaar na de inpoldering van de Otterpolder gebouwd en is de opvolger van een oudere, mogelijk houten sluis op dezelfde locatie. Op een historische kaart uit 1881 staat op deze locatie al een sluis aangegeven.

    Beschrijving exterieur

    De beide frontmuren en de vleugelmuren zijn opgetrokken in gemetselde rode baksteen in staand verband. De binnenfrontmuur is helemaal voorzien van een grijze hardstenen dekplaat. Bij de buitenfrontmuur en de vleugelmuren is dat alleen het geval bij de uiteinden.

    De boogsluisgang is gemetseld in koppenverband.

    Midden op de binnenfrontmuur staat een ijzeren windwerk of zogenoemde 'ijzeren man' met een heugelstang en een tandwielkast voor de bediening van de nog aanwezige schuif van eikenhouten planken. De heugelstang van het windwerk staat in de hoogste stand, is verbogen en niet bruikbaar. De verbinding tussen windwerk en schuif is verloren gegaan, de schuif is losgeraakt van zijn ijzeren Y-vormige anker en in het water gezakt. Hij is nu nog provisorisch (met kettingen en touwen) schuifbaar/bruikbaar.

    In elke vleugelmuur zit één ijzeren muuranker of trekstang. Aan beide zijden van de sluis is precies tussen deze muurankers een ijzeren buis geklemd, waarschijnlijk om daarmee tegenwicht te geven aan de worteldruk van (te) dichtbij staande bomen.

    Alleen in de vleugelmuren van de buitenfrontmuur zitten twee schotbalksleuven. Direct daarnaast zitten ijzeren ogen in de muur voor de inhaking van de sluisdeuren in het geval deze open moeten blijven voor waterinlaat. De dikke eikenhouten sluisdeuren (puntdeuren) zijn nog aanwezig en zijn gesloten.

    Beschrijving perceel

    De sluis ligt in de polderkade van de Otterpolder. Rond de sluis staan enkele bomen die de locatie markeren.

    Waardering

    Cultuurhistorische waarde

    Het is de enige bakstenen sluis in de Otterpolder en in de gevelsteen wordt deze polder bij zijn naam genoemd (uitzonderlijk!).

    De sluis heeft naast zijn uitlaatfunctie ook nog een duidelijke inlaatfunctie. Voor een nog altijd agrarische polder - ook al is dat inmiddels voornamelijk veehouderij - is een jaarlijkse natuurlijke bemesting door achterblijvend slib lange tijd van groot belang geweest.

    Architectonische waarde

    De sluis is een eenvoudig bakstenen kunstwerk/bouwwerk waaraan door de plaatsing van de hardstenen gevelsteen enig cachet is gegeven.

    Ensemblewaarde / Situering

    De sluis is onlosmakelijk verbonden met de Otterpolder, de polderdijk, de waterhuishouding in de polder en de Rookekil. De sluis ligt op aanzienlijke afstand van de boerderij in de zuidwestpunt maar is via de dijk goed bereikbaar.

    De sluis valt in het landschap op omdat de frontmuren relatief hoog zijn opgemetseld en boven de dijk uitsteken. Bovendien wordt de locatie aan de binnenzijde van de polder gemarkeerd door de aanwezigheid van enkele bomen (hoge begroeiing in de vlakke polder).

    Gaafheid

    De sluis is compleet en relatief gaaf.

    Hij is niet structureel in gebruik, maar kan en wordt bij nood toch in gebruik genomen. Alle onderdelen - houten punt-sluisdeuren, houten schuif en ijzeren windwerk - zijn nog aanwezig. De deuren aan de kilzijde van de sluis zijn rond 1985 vervangen.

    Unieke waarde

    De bakstenen sluis is uniek voor het Eiland vanwege zijn compleetheid, de ligging in een nog altijd agrarische polder en de gevelsteen met het jaartal en vooral vanwege de naamsvermelding van de polder: Polder de Otter.

    Bijlage


  • Otterpolder (keet)
    • Naam: Sterlingkeet
    • Datering: 1935-1945
    • Oorspronkelijke functie: Griendkeet
    • Bouwstijl: Traditionalisme

     

    Algemene beschrijving

    Rechthoekige bakstenen dubbelkeet met twee stookplaatsen, gebouwd voor de doordeweekse huisvesting van griendwerkers en hun bazen, gelegen op een kunstmatige heuvel.

    De redengevende omschrijving betreft alleen de keet en de heuvel waar deze op staat.

    Historie gebied

    De Sliedrechtse Biesbosch was oorspronkelijk een deel van de Grote of Zuid-Hollandse Waard, eeuwenlang het achterland van de middeleeuwse stad Dordrecht. Na de Sint Elisabethsvloeden van 1421 en 1424 zijn grote delen van dit gebied economisch onbruikbaar geworden en is het veranderd in een zoetwatergetijdengebied met slikken en gorzen.

    De grote zoetwaterbinnenzee werd in de loop van de tijd drooggelegd en ingepolderd. De eerste aanwassen worden op 17e-eeuwse kaarten aangeduid als Opgecomen landen. Vanaf circa 1724 staat het westelijk deel bekend als De Houtvlotten met de Merwegronden.

    Door het buitensluiten van de rivierafvoer door dammen - het Cruquiussysteem van circa 1731 - is de vroegere waaierstructuur van de killen veranderd in een meer lineaire structuur. Het bestaat nu uit brede en ruime killen zoals de Kikvorskil-Helsloot, de Zoetemelkskil, het Gat van de Hengst en de Sneepkil-Houweningswater. Deze lopen in de stroomrichting van de rivier, waarbij een soort uiterwaardenlandschap is ontstaan. De Helsluis en de Ottersluis zijn hierin landschappelijk markante punten.

    Pas in de 17e eeuw is stapsgewijs weer begonnen met het inpolderen en in cultuur brengen van wat uiteindelijk het huidige Eiland van Dordrecht is geworden. In de Sliedrechtse Biesbosch beginnen deze nieuwe inpolderingen pas voorzichtig in de 18e eeuw met bijvoorbeeld de polder Aert Eloijenbosch in circa 1725, maar vooral in het begin van de 19e eeuw komen de meeste polders tot stand. De kaden en dijken zijn behalve poldervormend voor een deel ook nog waterkerend. Ontsluiting van de diverse polders door wegen heeft nauwelijks plaatsgevonden, transport van landbouwproducten vond plaats over water.

    Door het aanleggen van de Nieuwe Merwede tussen 1850 en 1897 werd de Biesbosch kunstmatig gescheiden in een Brabantse en een Hollandse Biesbosch. De Hollandse Biesbosch was weer verdeeld in een Dordtse en een Sliedrechtse Biesbosch. Het gebied wordt geheel omgeven door water: de Beneden Merwede, de Nieuwe Merwede, het Wantij en de Sionsloot. Dwars door de Sliedrechtse Biesbosch liepen meerdere gebieds- en eigendomsgrenzen: het westelijk deel was Dordts grondgebied, het middendeel behoorde tot de gemeente Sliedrecht en de meest oostelijke punt, de Kop van de Oude Wiel, behoorde tot Werkendam.

    Het gebied heeft vooral een polderkarakter en een Biesboschkarakter; het bestaat uit graslanden, complexen van moerasbossen, grienden, rietvelden en gorzen en aangeplante bossen en recreatiegebieden. Het is deels ontoegankelijk gebied. Het meest oostelijke deel van het gebied - vanaf de Kikvorskil - is vrijwel alleen over het water bereikbaar. De bebouwing is minimaal en heeft op enkele uitzonderingen na zijn oorspronkelijke functie van griendkeet of boerderij verloren.

    Historie griendketen

    De bereikbaarheid van de Biesbosch was in het begin van de 20e eeuw nog steeds een groot probleem. Het kostte de arbeider teveel tijd elke werkdag huiswaarts te keren. Ze verbleven daarom de hele week in een onderkomen zo dicht mogelijk bij de werkplaats.

    Dat onderkomen begon als een schrankkeet in de vorm van een wigwam of een huis, opgebouwd uit wilgenstaken en rietmatten. Of het waren planken schuurtjes van enkele tientallen kubieke meters. Hierin werden door de griendbazen de werkploegen van 10 tot 20 man geherbergd. De keten werden gebouwd op hoge vloedheuvels, maar bij extreem hoogwater stonden ze toch ook in het water. Biesboscharbeiders gebruikten ook aken en arkjes als mobiel onderkomen.

    De griendwerkers - ook wel grienduilen genoemd - leefden, kookten en sliepen in één ruimte. Bij hoog water gebeurde het regelmatig dat een keet onderliep. Hygiëne was ver te zoeken. Hierin kwam pas begin 1900 verandering. Een journalist uit Rotterdam trok door de Biesbosch en stelde de mensonterende omstandigheden aan de kaak in zijn krant. Hij vergat niet te vermelden dat een flink aantal van deze keten eigendom was van Domeinen. Het rechtstreekse gevolg hiervan was een bezoek van Prins Hendrik aan het gebied en het daarop volgende Keetenbesluit uit 1904 waarin vastgelegd werd waaraan een keet minimaal moest voldoen. Ook de nieuwe Woningwet stelde eisen aan het schamele arbeidersonderkomen.

    In 1908 deed het Staatstoezicht op de Volksgezondheid onderzoek naar de keten in de Biesbosch en schreef: "De algemeene indruk, wat de particuliere en Kroondomeinketen betreft, is verre van gunstig te noemen; slechte constructie, onvoldoende toetreding van licht en lucht, slechte afvoer van rook, gemis aan behoorlijk afgescheiden slaapgelegenheden, afwezigheid van privaat, onvoldoende hoogte van de vloer bij hooge watervloeden, overbevolking, in hooge mate onzindelijke bewoning enz...."

    Het verscherpte Ketenbesluit van 1924 verbeterde de leefomstandigheden van de griendwerkers en rietsnijders in theorie aanzienlijk. De Biesboschketen moesten nu gebouwd worden van hout of steen en aan een minimale afmeting voldoen en over de meest primaire voorzieningen beschikken. De keten moesten wind- en waterdicht zijn, beneden de balklaag een inhoud van minstens 80m3 hebben en niet lager zijn dan 2 meter, een grondvlak van 5x8m = 40m2 hebben, (gedeeltelijk) van steen opgetrokken worden, voldoende ramen voor daglicht en een stookplaats met rookkanaal hebben. De heuvel waarop de keet staat moest minimaal op een hoogte van 3,75 m +NAP staan. Het is echter twijfelachtig of aan deze eisen streng de hand is gehouden.

    In de hele Biesbosch staan nog zo'n 20 huisjes of keten waar griendwerkers de nacht doorbrachten. De inrichting was schamel: een stookplaats (later met gietijzeren struikenkachel), een paar kribben om te slapen, stoelen waren luxe, men zat op de meegenomen kooikist met etenswaren voor de hele week (en kruik koffie/thee, zeep, scheerkwast, schone kleren, beddezak, bal kenezalf, bijbel en kaars, gereedschap zoals rijshaak en wetsteentje). De kooikist of waardkist was stoel, tafel en afsluitbare provisiekist.

    Pas na 1950 werden de werkomstandigheden in de grienden beter. De Biesboschwerkers verbleven niet altijd meer in de grienden, maar konden door de intrede van de buitenboordmotor dagelijks heen en weer varen tussen huis en werk. Vanwege de uitvinding en het grootschalige gebruik van kunststoffen, raakte de griendcultuur halverwege de 20e eeuw echter al in verval. De afsluiting van het Haringvliet in 1970 en het daarmee het wegvallen van de grote getijdenverschillen was de doodsteek voor de griendcultuur in de Biesbosch.

    Ligging

    De keet staat aan de zuidrand van de Kikvors-of Otterpolder in de Sliedrechtse Biesbosch, nabij het Wantij. De keet is alleen toegankelijk over het water vanaf het Wantij.

    Hoofdvorm

    Rechthoekige dubbelkeet met zadeldak met gebakken pannen, een zolderverdieping en twee gemetselde schoorstenen.

    De keet staat op een kunstmatig opgehoogde heuvel.

    Gebouwd in opdracht van Domeinen en dus een zogenoemde Domeinkeet.

    Bouwgeschiedenis

    Op historische kaarten wordt op deze locatie pas sinds 1959 een keet aangegeven. Op een kaart uit 1935 staat deze nog niet. Op een RAF-luchtfoto uit 1945 is de keet duidelijk wel aanwezig. Het is daarom aannemelijk dat deze stenen keet tussen 1935 en 1945 is gebouwd.

    In 1980 is de keet door Staatbosbeheer gerenoveerd.

    De Vereniging Vrijwilligers Hollandse Biesbosch hebben in 2000 het initiatief genomen de keet weer in oorspronkelijke staat terug te brengen, in te richten en weer tot leven te brengen. De zogenoemde 'keetploeg' van de VVHB beheert en onderhoudt mede de keet.

    De pleisterrand van het basement is in de winter 2013-2014 geheel vernieuwd en het pannendak is opnieuw gelegd.

    De keet functioneert als ontvangstruimte voor gebruikers van het Griendmuseumpad.

    Beschrijving exterieur

    De muren van de keet zijn opgetrokken in baksteen in staand verband. Alleen de toppen van de zijgevels en de beide schoorstenen zijn in halfsteensverband gemetseld.

    Het basement is tot een hoogte van circa 50 cm bepleisterd en zwart geschilderd.

    De westgevel (waterzijde) heeft twee vensters: een getoogd en een rechthoekig. De laatste lijkt een latere toevoeging. Beide ramen zijn met panelen dichtgezet.

    De noordgevel heeft één getoogd venster op de zolderverdieping, links naast de excentrisch geplaatste opvallende hoge schoorsteen.

    De zuidgevel (waterzijde) heeft twee vensters: een getoogd venster met raamluik op de zolderverdieping, rechts naast de excentrisch geplaatste opvallend hoge schoorsteen en één rechthoekig, mogelijke later aangebracht, venster op de begane grond.

    De oostgevel (wilgenakkerzijde) heeft een deur aan de zijkant en twee getoogde vensters. De getoogde vensters zijn verschillend van formaat en de grootste lijkt later te zijn aangebracht.

    Het zadeldak is gedekt met een mix van grijze en rode holle pannen.

    Beide schoorstenen zijn voorzien van een ijzeren plat afdakje.

    In zuid- en noordgevel zijn de verankeringen van de rookkappen van de schoorstenen duidelijk te zien.

    De vensters zijn zeker deels nog voorzien van ijzeren ramen.

    Beschrijving interieur

    Van het interieur is geen opname gemaakt.

    Aangezien het hier een oorspronkelijke dubbelkeet voor griendwerkers én griendbazen betreft, zal het gebouw uit twee ruimtes bestaan met waarschijnlijk een stenen scheidingsmuur. De keet heeft ook een zolderverdieping.

    Beschikbare foto's laten zien dat in de zuidmuur de stookplaats met rookkap nog aanwezig en bruikbaar is. Deze ruimte is bepleisterd en wit geschilderd.

    Beschrijving perceel

    De keet staat op een kunstmatig opgehoogde heuvel aan een kil die uitmondt in het Wantij. De heuvel is met gras begroeid en boomvrij.

    Direct ten oosten van de keetheuvel ligt een wilgenakker, waar nog altijd rijshout wordt geoogst. De akker is dus nog in gebruik en wordt onderhouden.

    Ten noorden van de Sterlingkeet staat een nieuwgebouwde houten keet en een nieuwgebouwde zogenoemde schrankkeet gemaakt van wilg en riet. Wandelend over het Griendmuseumpad krijgt de bezoeker een beeldend inzicht in de ontwikkeling van de huisvesting van de griendwerkers in de Biesbosch.

    Direct ten westen van de keet en de kil ligt de Sterlinggriend.

    Bij de keet ligt in een ondiep geultje de in 2011 gerestaureerde gemotoriseerde griendaak Phija.

    Waardering

    Cultuurhistorische waarde

    Deze griendkeet herinnert aan de voormalige griend- en rietcultuur in de Dordtse Biesbosch. Onbekend is wanneer de keet zijn oorspronkelijke functie precies is verloren, maar de ingebruikname van de Haringvlietsluizen in 1970 betekende het einde voor de griend- en rietcultuur in de Biesbosch en het begin van de recreatieve betekenis van het gebied.

    De keet draagt de naam Sterlingkeet en is vermoedelijk vernoemd naar dhr. Hermanus Uitwerf Sterling (1756-1832), raad en rentmeester-generaal der Nationale Domeinen en het Rentambt Dordrecht.

    Architectonische waarde

    De keet is een voorbeeld van een keet die na het Ketenbesluit van 1904 en dat van 1924 is gebouwd en aan de meeste eisen voldoet.

    De keet is eenvoudig van bouw, maar valt op door de aan beide kopzijden én excentrisch geplaatste opvallend hoge schoorstenen.

    De keet is een zogenoemde Domeinkeet, omdat hij gebouwd is in opdracht van Domeinen.

    De Sterlingkeet wijkt in ontwerp af van de dubbelkeet op de Noordplaat in de Dordtse Biesbosch.

    Ensemblewaarde / Situering

    Direct ten oosten van de keetheuvel ligt een wilgenakker, waar nog altijd rijshout wordt geoogst. Direct ten westen van de keet én de kil ligt de Sterlinggriend.

    De keet is vanaf het Wantij goed zichtbaar en met een vaartuig goed bereikbaar.

    Gaafheid

    De Sterlingkeet is gaaf en compleet behouden en in vrijwel oorspronkelijke staat.

    Unieke waarde

    De Sterlingkeet is een dubbelkeet voor griendwerkers en griendbazen, gebouwd in opdracht van Domeinen. In de Sliedrechtse Biesbosch is het de enige dubbelkeet.

    Het is tevens één van de twee laatste griendketen in de Sliedrechtse Biesbosch.

    Bijlage



Woont u in Dordrecht in een gemeentelijk- of rijksmonument en wilt u zelf ook een monumentenschildje op uw pand? Bestel hier een schildje (met of zonder QR code).