Hoogkil
-
Hoogkil (dam)
- Datering: 1730
- Oorspronkelijke functie: Dam
Algemene beschrijving
Stenen met gras begroeide dam ter afsluiting van kil, onderdeel van de Overlaat van Cruquius van rond 1730.
Historie gebied
Nadat in 1421 de Grote of Zuid-Hollandse Waard was ingebroken en voor een groot deel in een uitgestrekte waterplas was veranderd, vonden daarbinnen langzamerhand belangrijke aanslibbingen plaats. Zo vormden zich eilanden en kreken, waardoor de grote en kleine killen in het Bergsche Veld - later de Biesbosch - ontstonden. Deze aanslibbingen leidden tot grote problemen voor de scheepvaart van Dordrecht en tot de belemmering in de afvoer van hoog opperwater en ijs. Al in 1581 werden voorstellen tot beteugeling van het Oude Wiel nabij Werkendam gedaan.
In 1730 werd op verzoek van de stad Gorinchem en enkele dorpen in de Alblasserwaard én op advies van de professoren 's Gravezande en Wittichius en de landmeter Cruquius een overlaat gevormd waarvoor opruimwerkzaamheden tussen het Oude Wiel en de westkant van de Bassekil nodig waren. Deze zogenoemde Cruquius Overlaat was ongeveer 5650 meter lang en lag op een hoogte van ongeveer 0,90 m +NAP. Bij Staatsbesluit van 16 juli 1805 werd bepaald, dat ten zuiden van de rivier de Merwede geen bekadingen hoger dan 2,64 m + NAP mochten worden aangelegd.
In 1738 deed men een poging tot volledige afsluiting van de killen, maar de aanzienlijke verhoging van de waterspiegel op de Merwede die daarvan het gevolg was, gaf aanleiding tot de grotendeelse opruiming van de al uitgevoerde werken. Alleen de afsluiting van de Bassekil en de Hoogkil in de latere Sliedrechtse Biesbosch bleven waarschijnlijk behouden. Daarna werden o.a. door Brunings verschillende plannen tot beteugeling van de killen gemaakt. In 1818 stelde de inspecteur-generaal van den waterstaat J. Blanken Jz. zijn ontwerp tot vorming van een Nieuwe Merwede voor.
Volgens de voorstellen van de inspecteurs Ferrand en Van der Kun in 1850 startte men in 1851 met de aanvankelijke beteugeling en de geleidelijke afsluiting van alle killen en zijdelingse aftakkingen met behoud van één enkele. Aan die ene overblijvende kil werd zowel door aan te leggen werken als door natuurlijke schuring zoveel vermogen gegeven dat - met behoud en verbetering van de (Oude) Merwede - al het water dat uit Waal en Maas werd aangevoerd, geregeld kon worden afgevoerd. Er werd gegraven op de plaats waar ondermeer 'De Grote Hel of Westkil', het 'Gat van de Puttesteek', het 'Gat van de Vogelaar' en het 'Gat van Kielen' hebben gelegen. Men begon in 1850 met het aanleggen van kribben in de Merwede ter hoogte van Dordrecht, Papendrecht en Sliedrecht. Daarna volgden het uitbaggeren van platen in het geplande stroombed van de nieuw aan te leggen rivier. Deze werkzaamheden werden voltooid in 1866. In 1897 werden in de rivier een aantal dammen en kribben aangelegd en was het werk gereed. De rivier kreeg de naam Nieuwe Merwede.
De gronden in de Cruquius Overlaat waren intussen door aanslibbing fors verhoogd en daarop waren bekadingen aangelegd. In 1849 lagen deze kades al op een hoogte van 2 tot 2,5 m +NAP.
De inspecteurs Ferrand en Van der Kun stelden in 1850 voor de overlaat van Cruquius te behouden, maar lieten het terrein van de overlaat wel tot 2m +NAP afgraven. Door de goede werking van de Nieuwe Merwede was het niet meer nodig zich aan die hoogte houden en al snel werden concessies verleend voor bekadingen tot een hoogte van 3m +NAP. Op de rechteroever van de Nieuwe Merwede - de Hollandse kant - werd een doorlopende bekading aangebracht, geen dijk; men had toen al door dat bij extreme waterstanden de Biesbosch als waterberging moest blijven fungeren. Op de linkeroever - de Brabantse kant - werd tot op de Deeneplaat een bandijk aangelegd.
De realisatie van de Nieuwe Merwede - 20 kilometer lang en 500 meter breed - betekende niet alleen de scheiding van de Biesbosch in een Hollands en een Brabants deel, de rivier werd ook de nieuwe provinciegrens. De Hollandse Biesbosch werd opgedeeld in de noordelijk gelegen Sliedrechtse Biesbosch en de zuidelijk gelegen Dordtse Biesbosch: bij de Kop van het Land ligt het raakpunt van deze gebieden.
Ligging
De dam verbindt de polder Ruigten Bezuiden de Perenboom met de polder Engelbrechtsplekske.
Hoofdvorm
Dam van basaltkeien.
Beschrijving exterieur
Stenen/basalten dam, begroeid met gras.
Beschrijving tuin, erf, perceel
Door de aanleg van de dam is de monding van de afgesloten kil, het Gat van de Hengst, dichtgeslibt en is nieuwe grond ontstaan: de kil is verland aan de Merwedezijde.
Waardering
Cultuurhistorische waarde
De dam is als essentieel onderdeel van de 18e-eeuwse Overlaat van Cruquius van grote cultuurhistorische waarde vanwege het belang voor de waterhuishouding rond het Eiland van Dordrecht. De overlaat is de eerste structurele aanpak voor een in 1421 ontstaan probleem in die waterhuishouding. De dam behoudt zijn rol ook in relatie tot de aanleg van de Nieuwe Merwede.
De dam en de overlaat herinneren nog direct aan de Sint Elisabethsvloed van 1421, het vervolgens doorbreken van de rivierdijk van de Merwede en het ontstaan van het zoetwatergetijdengebied de Biesbosch.
Ensemblewaarde/Situering
De dam heeft een directe ensemblewaarde met de dam in de Bassekil die ook onderdeel is van de Overlaat van Cruquius. Beide sluiten de afwatering van een kil op de (Beneden) Merwede af.
Gaafheid
De dam heeft nog de oorspronkelijke functie en verkeert mogelijk nog in oorspronkelijke staat, hoewel er sprake kan zijn van een vernieuwing aan het eind van de 19e eeuw.
De dam is vanaf de Merwede moeilijker zichtbaar omdat de monding verland is en de verlanding geleidelijk in de dam over gaat.
Unieke waarde
Samen met de dam in de Bassekil is deze dam het enige restant van de 18e eeuwse Overlaat van Cruquius.
Bijlage
-
9123014.pdf (opent in een nieuw venster)