Tag

Burgemeester de Raadtsingel

Objecten met monumentenstatus.

  • Burgemeester de Raadtsingel 31
    • Datering: 1850-1875
    • Oorspronkelijke functie: Woonhuis
    • Bouwstijl: Neoclassicisme
    • Postcode: 3311JG

     

    Omschrijving

    Van de vroegere kwekerij 'Rozenburg' rest deze vrijstaande villa met rondom tuin, ontworpen in neoclassicistische stijl. Beeldbepalend, karakteristiek pand, tegenwoordig in gebruik als bankgebouw. Tegen de achter- en linkerzijgevel latere uitbouw. 

    Pand gepleisterd met laagverdeling, opgetrokken vanuit een in hoofdvorm rechthoekige plattegrond. Twee bouwlagen onder twee parallel lopende schilddaken met de noklijn evenwijdig aan de straat. Symmetrische voorgevel met drie traveeën, vijf vensterassen. Verticale accentuering door uitspringende verhoogde ingangstravee in het midden en hoekpilasters.

    Horizontale accentuering door sokkel, pleisterwerk met laagverdeling, cordonlijsten en kroonlijst.

    Middentravee: ingang geflankeerd door gestuukte pilasters met kroonlijst.

    Hardstenen trap naar dubbele houten deuren met roosters en getoogd bovenlicht.

    Eerste verdieping met getoogde loggia met hekwerk. Samengesteld venster gesloten met segmentboog. Loggia omlijst met gepfrofileerd stucwerk beëindigd met kroonlijstje met palmetten. Bekroning middentravee met driehoekig fronton.

    Linker en rechter travee: begane grond met getoogde B-vensters met geprofileerde stucomlijsting met kroonlijst. Vensters zijn geaccentueerd in het basement. Eerste verdieping met rechtgesloten B-vensters met gestuukt lijstje rondom. Gevelbeëindiging door geprofileerde kroonlijst met tandlijst.

    Op de dakhoeken gepleisterde schoorstenen.

    Linkerzijgevel met latere uitbouw op de begane grond. Rechterzijgevel met diverse vensteropeningen en een entree. Gevelbeëindiging zijgevels door middel van geprofileerd boeideel.

    Achtergevel met uitbouw op de begane grond. Eerste verdieping met diverse vensteropeningen. Gevelbeëindiging door middel van geprofileerd boeideel.

    Waardering

    Object van belang voor de gemeente Dordrecht vanwege de architectonische en stedenbouwkundige waarde. Gaaf voorbeeld van de neoclassicistische bouwstijl. De villa verwijst naar de historische structuur van het gebied waarin villa's met ruime tuinen rondom karakteristiek waren.

    Publicaties

    • Arno de Grauw, Villa's en herenhuizen in de 19e-eeuwse schil Dordrecht 1830-1920, 2022.
    • Villa Rozenburg, tijdschrift Dordrecht Monumenteel nr.59 2016.

    Bijlage


  • Burgemeester de Raadtsingel 45
    • Datering: 1920
    • Oorspronkelijke functie: Pastorie
    • Bouwstijl: Delftse School
    • Architect: Molenaar
    • Postcode: 3311JG

    Algemene beschrijving

    Pastorie.

    Ligging

    De pastorie en kerk zijn gelegen in de negentiende-eeuwse schil en zijn onderdeel van een straatwand met losse panden en delen met een aaneengesloten gevelwand, tussen de Stationsweg en de Blekersdijk.

    Hoofdvorm

    Rechthoekig grondplan in twee bouwlagen met kap en een eenlaagse aanbouw aan de linkerzijde.

    Bouwgeschiedenis

    In de jaren tachtig van de 19e eeuw ontstaat de noodzaak om naast de Bonifatiuskerk aan de Wijnstraat een tweede Rooms-katholieke kerk in Dordrecht te stichten. Op 9 december 1884 wordt een bijkerk aan de Van Strijsingel in gebruik genomen. Het kleine noodkerkje wordt al spoedig te klein. Bouwgrond wordt gevonden aan de Burgemeester de Raadtsingel, de plaats waar tot voor kort de sociëteit Musis Sacrum stond. In januari 1916 wordt het terrein voor Hfl 31.000,- aangekocht.

    Voor de bouw van de kerk wordt de architect Nicolaas Molenaar uit Den Haag aangezocht.

    Nicolaas Molenaar [sr.] (Sneek 30-7-1850 - 's-Gravenhage 30-12-1930) stamde uit een familie van timmerlieden en aannemers die in Friesland vrij actief was. Op negentienjarige leeftijd werd hij belast met de uitvoering van de door P.J.H. Cuypers ontworpen St. Martinuskerk te Sneek, onder toezicht van C.H. Peters, de latere rijksbouwmeester. Zijn werk daar moet bij Cuypers goed in de smaak gevallen zijn, want hierna wordt hij bij verscheidene door Cuypers ontworpen kerken als opzichter ingeschakeld: Sappemeer, Bovenkerk, Den Haag, St. Jacobus. In verband met het werk aan deze Haagse kerk verhuisde hij naar Den Haag, waar hij tot zijn dood zou blijven wonen. Op aanraden van Cuypers trad hij in 1875 in dienst bij het bureau van de Rijksbouwmeester voor Onderwijs, J. van Lokhorst. Hier werkte hij tien jaar, al had hij het er, naar verluidt, niet erg naar zijn zin. Verscheidene door dit bureau tot stand gebrachte gebouwen (o.a. universitaire laboratoria in Groningen en Leiden) zijn vermoedelijk door Molenaar ontworpen. In 1885 ontwierp hij zelf voor het eerst een kerk, bestemd voor Vleuten. Verschillende opdrachten volgden, zodat hij ten slotte de rijksdienst verliet en zich als zelfstandig architect vestigde.

    Als zodanig ging het hem geruime tijd vrij goed. In 1893 kreeg hij een eerste prijs voor een door hem ontworpen woonhuiscomplex aan het Sweelinckplein in Den Haag. Op de Parijse wereldtentoonstelling van 1900 werd een aantal van zijn ontwerpen met een zilveren medaille bekroond. Van bijzonder belang voor zijn loopbaan waren zijn goede contacten met de Jezuïetenorde, waarvoor hij talrijke opdrachten uitvoerde. Na de bouw van het Canisiuscollege in Nijmegen (1898) onthielden de Jezuïeten hem om onbekende redenen verdere opdrachten. Dit heeft mede aanleiding gegeven tot een kwalitatieve inzinking in zijn werk, die tamelijk lang aanhield. Na 1905 was hij daar weer overheen en ontwierp hij nog een aantal van zijn meest belangwekkende werken.

    Molenaar was niet iemand die graag voor het voetlicht trad. Leerlingen in eigenlijke zin heeft hij niet gehad. Zijn zoon Nicolaas jr. was ook architect en heeft wel een tijd lang met zijn vader samengewerkt, maar ging verder eigen wegen. Molenaar sr. bleef tot op hoge leeftijd actief. Zijn laatste ontwerpen dateren van 1925. In 1928 werd hij getroffen door een beroerte, die hem verder werken onmogelijk maakte.

    Molenaars oeuvre omvat zowel profane als kerkelijke bouwwerken. Zijn profane werk is vrij omvangrijk. Het omvat veel scholen, gestichtsgebouwen, woon- en winkelpanden, de laatste vooral veel in zijn geboorteplaats Sneek. Ofschoon Molenaar incidenteel profane werken in gotische stijl ontwerpt, bedient hij zich bij dergelijke opdrachten meestal van vormen ontleend aan de Hollandse renaissance.

    Molenaar is echter in de eerste plaats van betekenis als katholiek kerkelijk architect. Zijn kerkgebouwen tonen duidelijk invloeden van zijn leermeester Cuypers, maar ook van de andere grootmeester van de neogotiek in Nederland, Alfred Tepe. Cuypers heeft in zijn werk een vrij sterke voorkeur voor vormen ontleend aan de klassieke gotiek. Molenaar heeft een verwante opvatting, maar geeft anderzijds toch blijk in verscheidene werken van een sterke affiniteit tot de vormgeving van de vroege gotiek. Hij gaat daarbij echter vrijwel nooit zo ver dat hij zijn inspiratie zoekt bij het romaans. Zijn tweede kerk, de O.L. Vrouwe Onbevlekt Ontvangen te Groningen (1886, gesloopt 1962), gaf al duidelijk aan in welke richting Molenaar het vooral zou gaan zoeken. Het bekrompen bouwterrein maakte het aanbrengen van galerijen noodzakelijk. Wanneer men voor een dergelijke aanleg gotische voorbeelden zoekt, komt men al snel bij de vroege Franse gotiek terecht. De vormgeving van de kerk stemt daarmee dan ook overeen. Een ander element dat bij Molenaar nog veel zal voorkomen was ook in de Groninger kerk te vinden: een voorgevel met twee achtkantige torens. Dit is vrijwel zeker een ontlening aan een hoofdwerk van Alfred Tepe, de Krijtbergkerk te Amsterdam (1880). Dergelijke façades zal Molenaar nog ontwerpen in Nijmegen, St. Ignatius (1894) en Den Haag, kapel Groenesteyn (1892). In de vormgeving van deze gevels wijkt Molenaar van Tepes voorbeeld echter aanzienlijk af. Van de vele in deze periode in vroeggotische trant door hem opgetrokken kerken was de O.L. Vrouwe Onbevlekt Ontvangen in Den Haag (1890-1892), een van Molenaars onbetwiste hoofdwerken. In deze zeer monumentale basiliek met twee torens zijn Molenaars opvattingen als het ware voor het eerst tot een synthese gekomen. Zij is voorzien van galerijen en bezit een rijk aangelegde klaverbladvormige koorpartij, alles in vormen ontleend aan de vroege gotiek.

    In het algemeen is bij Molenaars kerkbouw van de jaren negentig een zekere tendens tot versobering van de vormgeving te bespeuren, die voorlopig culmineert in de in felrode baksteen opgetrokken St. Willibrordus van Wassenaar (1903). Met deze tendens hangt wellicht samen dat hij zich in zijn ontwerp voor de Haagse St. Martha (1907; voltooid 1924) heeft laten inspireren door de late gotiek van de Hollandse kuststreek. Het is overigens opmerkelijk dat hij, in tegenstelling tot Cuypers, pas heel laat begint zijn kerkinterieurs als schoonwerk te behandelen. Een belangrijk gegeven in zijn werk is zijn occupatie met de centraalbouw. Reeds de Haagse O.L. Vrouwe vertoont door haar brede transept uitgesproken centraliserende tendensen, die ook in ander werk, zoals de koorpartij van de Noordwijkse kerk, terugkeren. In de periode na 1890 komt de gedachte sterk naar voren dat een kerkgebouw een zo groot mogelijk aantal kerkgangers een vrij gezicht op het altaar moet kunnen bieden. Experimenten met centraal opgezette kerken worden daardoor sterk gestimuleerd. Molenaar heeft diverse ontwerpen voor centraalbouwen gemaakt, meestal in een vormgeving die sterk herinnerde aan de Haagse O.L. Vrouwe. Geen van deze plannen kwam tot uitvoering. In zijn kerk te Noordwijk (1894, voltooid met afwijkende torenpartij 1927) had hij reeds geëxperimenteerd met een systeem van overwelving dat een minimum aantal pijlers mogelijk maakte en daarmee aan de eis van grotere overzichtelijkheid der kerkruimte tegemoet kwam.

    In 1912 krijgt hij opdracht tot de bouw van de kerk der H.H. Engelbewaarders in Den Haag (gesloopt 1982). In dit gebouw kwamen alle tendensen in Molenaars ontwikkeling samen. De vroeggotische vormgeving, het zoeken naar een centraliserende ruimte, een gewelfsysteem met zo weinig mogelijk steunpunten en een uiterste soberheid in de detaillering. Voor de plattegrond van het gebouw gebruikte Molenaar een aantal elementen van de Liebfrauenkirche in Trier, een der weinige centraliserende gotische kerken. Om een zo groot mogelijke gewelfoverspanning te krijgen, greep hij terug op de achtdelige koepelgewelven van de vroege Westfaalse gotiek. Het gebruik van dergelijke gewelven, dat in de neogotiek een unicum is, leverde, gecombineerd met een gering aantal steunpunten, volgens het in Noordwijk ontwikkelde systeem, een buitengewoon weidse ruimte op. Ook de uitwendige proporties waren met de grootste zorg behandeld. Tot op het laatst blijft Molenaar voor kerkelijke opdrachten de neogotiek trouw. Alleen in zijn laatste kerk, de H.H. Martelaren van Gorcum in Den Haag (1922, gesloopt 1941), beproeft hij een iets modernere vormgeving.

    Lange tijd werd de vooruitstrevendheid van een architect als criterium voor zijn betekenis gehanteerd. Wanneer men dat doet is Molenaar geen belangrijk architect. Hij was uitgesproken traditioneel in zijn opvattingen. Wanneer men echter moderniteit niet langer als maatstaf aanlegt, kan men een architect als Molenaar beter op zijn merites beoordelen. Het valt niet te ontkennen dat zijn materiaalgebruik en detaillering soms wel eens wat droog en eentonig aandoen. Zijn betekenis ontleent hij echter aan zijn talent om met bouwvolumes om te gaan en vooral aan zijn ruimtelijk vermogen. De manier waarop hij ruimte gestalte wist te geven maakt deze betrekkelijk onbekende architect tot een bouwmeester van meer dan gewone betekenis.

    In april 1916 heeft hij een ontwerp klaar voor een neogotisch bouwwerk. De totale begroting, inclusief altaren, meubilair, verlichting etc, bedraagt Hfl 250.000,- hetgeen Hfl 100.000,- boven begroting ligt. Vier jaar worden er plannen gemaakt, bijgesteld en veranderd tot op 9 maart 1920 de bouw van kerk met pastorie wordt aanbesteed voor ruim Hfl 470.000,-. Door de Eerste Wereldoorlog zijn de prijzen voor grondstoffen gigantisch gestegen. M. Beuker uit Princenhage, tevens op dat moment bouwer van de nieuwe school achter de kerk, is de laagste inschrijver. Het plan om een toren van 60 meter te bouwen heeft men al laten varen en ook de lengte van de kerk is met 12 meter ingekort.

    Op 28 juni 1920 wordt vergunning verleend voor het bouwen van een pastorie naar het ontwerp van Molenaar. Aansluitend wordt in november 1920 vergunning verleend voor het bouwen gemetselde brug met bruggendek van gewapend beton op een paalfundering, eveneens naar het ontwerp van Molenaar.

    Op 1 mei 1920 wordt de eerste paal geslagen en op 21 december 1921 kan de nieuwe parochiekerk worden ingewijd. Er mag van worden uitgegaan dat de bouw van de pastorie gelijk op loopt.

    In 1933 wordt de pastorie naar het ontwerp van Molenaar vergroot aan de zijde van de kerk, waardoor het bouwvolume vrijwel verdubbelt.

    In 1938 wordt een schoorsteen aan de pastorie opgetrokken.

    Op 12 mei 1940 worden de kerk en de pastorie getroffen door Duits geschutsvuur, waarna beide in brand vliegen. De pastorie en de sacristie branden volledig uit.

    In januari 1941 wordt vergunning verleend tot herstel van de pastorie. De pastorie kan in oktober 1941 weer in gebruik genomen worden.

    In 1942 wordt de pastorie door de Duitse Weermacht gevorderd.

    In november 1944 wordt het gebouw weer voor eigen bewoning vrijgegeven. Het bombardement op de nabij gelegen villa Simpang op 28 januari 1945 veroorzaakte nog schade aan diverse ruiten in kerk en pastorie.

    Beschrijving exterieur per gevel

    Voorgevel

    De gevel bestaat uit drie gedeelten; aan de linkerzijde een geveldeel in drie bouwlagen beëindigd met een asymmetrische topgevel, het middengedeelte in twee bouwlagen beëindigd door het dakoverstek met goot en het rechter geveldeel in drie bouwlagen beëindigd met een topgevel. De gevel is opgetrokken in licht roodbruine baksteen in kruisverband met platvol voegwerk.

    Het linker geveldeel is voorzien van een koppenrollaag ter aanduiding van een plint en de ligging van de verdiepingsvloer. Op de begane grond bevinden zich twee smalle gevelopeningen met boven een hardstenen lekdorpel een stalen kozijn met een ongedeeld onderraam en een vierruits bovenraam met een glas-in-loodvulling. Boven beide gevelopeningen is in het metselwerk een segmentboog van baksteenkoppen als ontlastingsboog opgenomen.

    Identieke vensteropeningen met vensters zijn op de verdieping opgenomen. De bovenramen zijn voorzien van geel gekleurde beglazing.In de topgevel bevindt zich een ronde vensteropening met een vijfruits stalen raam. De geveltop kraagt aan de linkerzijde uit op een hardstenen kraagsteen. De top is afgewerkt met hardstenen dekplaten.

    Op de grens tussen het linker- en middengedeelte van de gevel is een entreeportaal uitgebouwd. Oorspronkelijk was het portaal bereikbaar met twee hardstenen treden, die in de huidige situatie zijn opgenomen in een hellingbaan. Het portaal is voorzien van een in mangaansteen uitgemetselde plint, beëindigd met een hardstenen waterslag. De voorzijde is grotendeels voorzien van een doorgang onder een hardstenen latei op dito kraagstenen. Boven de latei zijn drie kleine gevelopeningen gespaard, die zijn voorzien van een glas-in-loodvulling. Het portaal is op de hoeken voorzien van gemetselde kolommetjes met een hardstenen deksteen. De vloer van het portaal is voorzien van een afwerking in terrazzo. In de gevel binnen het portaal bevindt zich een deuropening met een paneeldeur met twee kleine glaspanelen achter een smeedijzeren hekwerk.

    Het middengedeelte van de gevel is voorzien van een in mangaansteen uitgemetselde plint, beëindigd met een hardstenen waterslag en bezit naast het entreeportaal op de begane grond twee smalle gevelopeningen met boven een hardstenen lekdorpel een stalen kozijn met een ongedeeld onderraam en een vierruits bovenraam met een glas-in-loodvulling. Boven de gevelopening is in het metselwerk een segmentboog van baksteenkoppen als ontlastingsboog opgenomen.

    Op de verdieping bevindt zich aan de linkerzijde een hoog geplaatste kleine vensteropening met een vierruits stalen raam voorzien van geel gekleurde beglazing. Aan de rechterzijde bevindt zich een smalle gevelopening met boven een hardstenen lekdorpel een stalen kozijn met een ongedeeld onderraam en een vierruits bovenraam voorzien van geel gekleurde beglazing.

    Het rechter geveldeel is voorzien van een in mangaansteen uitgemetselde plint, beëindigd met een hardstenen waterslag en bezit drie smalle gevelopeningen met boven een hardstenen lekdorpel een stalen kozijn met een ongedeeld onderraam en een vierruits bovenraam met een glas-in-loodvulling. Boven de gevelopening is in het metselwerk een segmentboog van baksteenkoppen als ontlastingsboog opgenomen.

    Twee identieke vensteropeningen met vensters zijn op de verdieping opgenomen. De bovenramen zijn voorzien van geel gekleurde beglazing.In de geveltop bevindt zich een vensteropening met een stalen kozijn met een vierruits raam.

    De geveltop kraagt aan beide zijden uit op een hardstenen kraagsteen. De top is afgewerkt met hardstenen dekplaten.

    Aansluitend aan de linkerzijde van de gevel bevindt zich een éénlaagse aanbouw/verbindingsgang naar het kerkgebouw. De gevel is opgetrokken in licht roodbruine baksteen in kruisverband met platvol voegwerk en is voorzien van een koppenrollaag ter aanduiding van een plint.

    In het rechter geveldeel van de aanbouw, bestaande uit een tuinmuur beëindigd met een ezelsrug, bevindt zich een rondboogdeuropening met een houten deur aan zware gesmede gehengen, sluitend in een steensponning. Links van de deuropening bevindt zich een kleine rondboogvensteropening met een glas-in-loodvulling achter een smeedijzeren hekwerk.

    Het rechter geveldeel van de aanbouw, dat blind is uitgevoerd, wordt beëindigd met een gelijst boeiboord van het platte dak.

    Linker zijgevel

    De gevel is in drie bouwlagen opgetrokken in licht roodbruine baksteen in kruisverband met platvol voegwerk en wordt beëindigd door het dakoverstek met goot. Het iets hogere rechterdeel van de gevel ligt iets terug. De gevel is op de begane grond aan de rechterzijde over ongeveer 2/3 van de totale breedte afgedekt door een éénlaags aanbouw.

    De gevel is voorzien van een in mangaansteen uitgemetselde plint, beëindigd met een hardstenen waterslag en bezit links naast de aanbouw twee smalle gevelopeningen met boven een hardstenen lekdorpel een stalen kozijn met een zesruits onderraam en een tweeruits bovenraam voorzien van geel gekleurde beglazing. Boven de gevelopening is in het metselwerk een segmentboog van baksteenkoppen als ontlastingsboog opgenomen.

    Op de verdieping bevinden zich in het linker- en rechter geveldeel twee smalle gevelopeningen met boven een hardstenen lekdorpel een stalen kozijn met een ongedeeld onderraam en een vierruits bovenraam voorzien van geel gekleurde beglazing. Boven de gevelopening is in het metselwerk een segmentboog van baksteenkoppen als ontlastingsboog opgenomen.

    In het rechter geveldeel bevindt zich een vensteropening met een stalen kozijn met een vierruits raam.In de gevels van de aanbouw bevinden zich deur- en vensteropeningen met deels gesloten deuren en deuren met een meerruits glaspaneel. De gevels van de aanbouw worden beëindigd met een gelijst boeiboord van het platte dak.

    Achtergevel

    De gevel bestaat uit drie gedeelten; aan de linkerzijde een iets vooruitgeschoven geveldeel in drie bouwlagen beëindigd met een topgevel, het middengedeelte in twee bouwlagen beëindigd door het dakoverstek met goot en het rechter geveldeel in drie bouwlagen beëindigd met een topgevel. De gevel is opgetrokken in licht roodbruine baksteen in kruisverband met platvol voegwerk en voorzien van een in mangaansteen uitgemetselde plint, beëindigd met een hardstenen waterslag.

    Het linker geveldeel is op de begane grond voorzien van drie smalle gevelopeningen met boven een hardstenen lekdorpel een stalen kozijn met een ongedeeld onderraam en een vierruits bovenraam met een glas-in-loodvulling. Boven de gevelopening is in het metselwerk een segmentboog van baksteenkoppen als ontlastingsboog opgenomen.

    Twee identieke vensteropeningen met vensters zijn op de verdieping opgenomen. In de geveltop bevindt zich een vensteropening met een stalen kozijn met een vierruits raam.

    De geveltop kraagt aan beide zijden uit op een hardstenen kraagsteen. De top is afgewerkt met hardstenen dekplaten.Het middengedeelte van de gevel is op de begane grond voorzien van twee gevelopeningen met boven een keramische lekdorpel een stalen kozijn met links een zesruits raam en rechts een vierruits raam.

    Op de verdieping bevinden zich twee grote vensteropening met een zesruits stalen raam voorzien van een glas-in-loodvulling. Het rechter geveldeel is op de begane grond voorzien van een vensteropening met boven een keramische lekdorpel een stalen kozijn met een zesruits raam. Rechts hiervan bevindt zich een deuropening met een paneeldeur met een vierruits glaspaneel. Boven beide gevelopeningen is in het metselwerk een segmentboog van baksteenkoppen als ontlastingsboog opgenomen.

    Schuin boven de deuropening bevindt zich een kleine vensteropening met boven een keramische lekdorpel een stalen kozijn met een vierruits raam. Rechts hiervan bevinden zich twee smalle gevelopeningen met boven een keramische lekdorpel een stalen kozijn met een tienruits raam, waarvan de twee bovenste glasopeningen zijn voorzien van geel gekleurde beglazing. Boven de gevelopening is in het metselwerk een segmentboog van baksteenkoppen als ontlastingsboog opgenomen.

    Op de verdieping bevinden zich twee smalle gevelopeningen met boven een keramische lekdorpel een stalen kozijn met een ongedeeld onderraam en een vierruits bovenraam voorzien van geel gekleurde beglazing. Boven de gevelopening is in het metselwerk een segmentboog van baksteenkoppen als ontlastingsboog opgenomen.

    In de geveltop bevindt zich een vensteropening met een stalen kozijn met een vierruits raam.

    De geveltop kraagt aan beide zijden uit op een hardstenen kraagsteen. De top is afgewerkt met hardstenen dekplaten.

    Rechter zijgevel

    De gevel is in drie bouwlagen opgetrokken in licht roodbruine baksteen in kruisverband met platvol voegwerk en wordt beëindigd door het dakoverstek met goot. De gevel is voorzien van een in mangaansteen uitgemetselde plint, beëindigd met een hardstenen waterslag.

    Op de begane grond bevinden zich twee identieke gemetselde driezijdige erkers met in de zijgevels één en in de voorgevel twee smalle gevelopeningen met boven een hardstenen lekdorpel een stalen kozijn met een ongedeeld onderraam en een tweeruits bovenraam voorzien van met een glas-in-loodvulling. De erkers zijn voorzien van een driezijdige aankappen, gedekt met bitumensingles.

    Op de verdieping bevinden zich links en rechts twee smalle gevelopeningen met boven een keramische lekdorpel een stalen kozijn met een ongedeeld onderraam en een vierruits bovenraam voorzien van geel gekleurde beglazing. Boven de gevelopening is in het metselwerk een segmentboog van baksteenkoppen als ontlastingsboog opgenomen. In de as bevindt zich een smalle gevelopening met een identiek venster.

    Op zolderniveau bevinden zich acht gevelopeningen met boven een keramische lekdorpel een stalen kozijn met een vierruits raam.

    Kap

    De zadeldaken zijn gedekt met gesmoorde opnieuw verbeterde hollandse pannen.

    In het voordakvlak staat een dakkapel met aan de voorzijde een tweelicht met ongedeelde stolpramen. In het linker dakvlak staat een dakkapel met aan de voorzijde een drielicht met ongedeelde ramen. In het achterdakvlak staat een dakkapel met aan de voorzijde een tweelicht met ongedeelde ramen. De dakkapellen bezitten een met pannen gedekt zadeldak in aansluiting op de hoofdkap.

    Beschrijving interieur per bouwlaag

    Kelder

    Onder het trappenhuis bevindt zich een kleine kelder.

    Begane grond

    Achter de entree ligt een portaal en aansluitend een vestibule, die met een tochtpui afgescheiden is van een haaks hierop liggende gang van de linker zijgevel tot het haaks op de gang gesitueerde trappenhuis tegen het midden van de achtergevel. Links van de vestibule liggen twee spreekkamers. Links hiervan ligt een fietsenberging, die bereikbaar is vanuit de voorgevel. Aan de achterzijde liggen links de keuken en bijkeuken. Aan de rechterzijde liggen twee grote vertrekken, die van elkaar zijn gescheiden door dubbele deuren.

    Het interieur is sober van uitvoering. De vestibule en gang zijn voorzien van een betegelde lambrisering en een vloer in terrazzo.

    Het bellenpaneel met indicator resteert nog.

    Eerste verdieping

    Het trappenhuis sluit aan op een overloop. Om de overloop liggen meerdere grote en kleine vertrekken gesitueerd.

    Zolder

    Het trappenhuis sluit aan op een overloop. Om de overloop liggen meerdere grote en kleine vertrekken gesitueerd.

    Beschrijving tuin

    De tuin bezit geen monumentale waarden.

    Waardering

    Cultuurhistorische waarde

    De pastorie is in relatie met het bijbehorende kerkgebouw van cultuurhistorische waarde als uiting van de culturele en maatschappelijke ontwikkeling van de negentiende-eeuwse schil.

    Architectonische waarde

    De pastorie is van architectonische waarde omdat de architectuur van het object een gaaf en herkenbaar voorbeeld is van een kenmerkende cultuurhistorische ontwikkeling in de bouwkunst. De voor de bouwtijd typerende bouwstijl is kenmerkend voor de architectonische opzet van het object en van belang in het oeuvre van de architect.

    Gaafheid

    Het object is nauwelijks gewijzigd waardoor de cultuurhistorische en architectonische waarden vrijwel compleet bewaard zijn gebleven. De bouwkundige staat is goed.

    Situering

    Het complex van pastorie en kerkgebouw neemt ondanks de iets van de weg terugliggende situering een markante positie in.

    Unieke waarde

    Het complex van pastorie en kerkgebouw vertegenwoordigt in architectonisch, bouwkundig en functioneel opzicht een hoge zeldzaamheidswaarde.

    Publicaties

    • Leon Pennings, Van emancipatie tot secularisatie: de sociaal-religieuze positie van de rooms-katholieken in en rond Dordrecht 1795-2011, tijdschrift Vereniging Oud-Dordrecht nr.1 2012.
    • Leon Pennings, Honderd jaar St. Antoniuskerk te Dordrecht in beeld 1921-2021, 2022.

    Bijlage


  • Burgemeester de Raadtsingel 47
    • Naam: Heilige Anthoniuskerk
    • Datering: 1920
    • Oorspronkelijke functie: Kerkgebouw
    • Bouwstijl: Neogotiek
    • Architect: Molenaar
    • Postcode: 3311JG

     

    Algemene beschrijving

    H. Anthoniuskerk.

    Ligging

    De kerk en pastorie zijn gelegen in de negentiende-eeuwse schil en zijn onderdeel van een straatwand met losse panden en delen met een aaneengesloten gevelwand, tussen de Stationsweg en de Blekersdijk.

    Hoofdvorm

    Nagenoeg vierkant grondplan in één bouwlaag met kap en enige eenlaags aanbouwen.

    Bouwgeschiedenis

    In de jaren tachtig van de negentiende eeuw ontstaat de noodzaak naast de St. Bonifatiuskerk aan de Wijnstraat een tweede katholieke kerk in Dordrecht te stichten. Op 9 december 1884 wordt een bijkerk aan de Van Strijsingel in gebruik genomen. Het kleine noodkerkje wordt al spoedig te klein.

    Bouwgrond wordt gevonden aan de Burgemeester de Raadtsingel, de plaats waar tot voor kort de sociëteit Musis Sacrum stond. In januari 1916 wordt het terrein voor 31.000,- gulden aangekocht.

    Voor de bouw van de kerk wordt de architect Nicolaas Molenaar uit Den Haag aangezocht.

    Nicolaas Molenaar [sr.] (Sneek 30-7-1850 - 's-Gravenhage 30-12-1930) stamde uit een familie van timmerlieden en aannemers die in Friesland vrij actief was. Op negentienjarige leeftijd werd hij belast met de uitvoering van de door P.J.H. Cuypers ontworpen St. Martinuskerk te Sneek, onder toezicht van C.H. Peters, de latere rijksbouwmeester. Zijn werk daar moet bij Cuypers goed in de smaak gevallen zijn, want hierna wordt hij bij verscheidene door Cuypers ontworpen kerken als opzichter ingeschakeld: Sappermeer, Bovenkerk, Den Haag, St. Jacobus. In verband met het werk aan deze Haagse kerk verhuisde hij naar Den Haag, waar hij tot zijn dood zou blijven wonen. Op aanraden van Cuypers trad hij in 1875 in dienst bij het bureau van de Rijksbouwmeester voor Onderwijs, J. van Lokhorst. Hier werkte hij tien jaar, al had hij het er, naar verluidt, niet erg naar zijn zin. Verscheidene door dit bureau tot stand gebrachte gebouwen (o.a. universitaire laboratoria in Groningen en Leiden) zijn vermoedelijk door Molenaar ontworpen. In 1885 ontwierp hij zelf voor het eerst een kerk, bestemd voor Vleuten. Verschillende opdrachten volgden, zodat hij ten slotte de rijksdienst verliet en zich als zelfstandig architect vestigde.

    Als zodanig ging het hem geruime tijd vrij goed. In 1893 kreeg hij een eerste prijs voor een door hem ontworpen woonhuiscomplex aan het Sweelinckplein in Den Haag. Op de Parijse wereldtentoonstelling van 1900 werd een aantal van zijn ontwerpen met een zilveren medaille bekroond. Van bijzonder belang voor zijn loopbaan waren zijn goede contacten met de Jezuïetenorde, waarvoor hij talrijke opdrachten uitvoerde. Na de bouw van het Canisiuscollege in Nijmegen (1898) onthielden de Jezuïeten hem om onbekende redenen verdere opdrachten. Dit heeft mede aanleiding gegeven tot een kwalitatieve inzinking in zijn werk, die tamelijk lang aanhield. Na 1905 was hij daar weer overheen en ontwierp hij nog een aantal van zijn meest belangwekkende werken.

    Molenaar was niet iemand die graag voor het voetlicht trad. Leerlingen in eigenlijke zin heeft hij niet gehad. Zijn zoon Nicolaas jr. was ook architect en heeft wel een tijd lang met zijn vader samengewerkt, maar ging verder eigen wegen. Molenaar sr. bleef tot op hoge leeftijd actief. Zijn laatste ontwerpen dateren van 1925. In 1928 werd hij getroffen door een beroerte, die hem verder werken onmogelijk maakte.

    Molenaars oeuvre omvat zowel profane als kerkelijke bouwwerken. Zijn profane werk is vrij omvangrijk. Het omvat veel scholen, gestichtsgebouwen, woon- en winkelpanden, de laatste vooral veel in zijn geboorteplaats Sneek. Ofschoon Molenaar incidenteel profane werken in gotische stijl ontwerpt, bedient hij zich bij dergelijke opdrachten meestal van vormen ontleend aan de Hollandse renaissance.

    Molenaar is echter in de eerste plaats van betekenis als katholiek kerkelijk architect. Zijn kerkgebouwen tonen duidelijk invloeden van zijn leermeester Cuypers, maar ook van de andere grootmeester van de neogotiek in Nederland, Alfred Tepe. Cuypers heeft in zijn werk een vrij sterke voorkeur voor vormen ontleend aan de klassieke gotiek. Molenaar heeft een verwante opvatting, maar geeft anderzijds toch blijk in verscheidene werken van een sterke affiniteit tot de vormgeving van de vroege gotiek. Hij gaat daarbij echter vrijwel nooit zo ver dat hij zijn inspiratie zoekt bij het romaans. Zijn tweede kerk, de O.L. Vrouwe Onbevlekt Ontvangen te Groningen (1886, gesloopt 1962), gaf al duidelijk aan in welke richting Molenaar het vooral zou gaan zoeken. Het bekrompen bouwterrein maakte het aanbrengen van galerijen noodzakelijk. Wanneer men voor een dergelijke aanleg gotische voorbeelden zoekt, komt men al snel bij de vroege Franse gotiek terecht. De vormgeving van de kerk stemt daarmee dan ook overeen. Een ander element dat bij Molenaar nog veel zal voorkomen was ook in de Groninger kerk te vinden: een voorgevel met twee achtkantige torens. Dit is vrijwel zeker een ontlening aan een hoofdwerk van Alfred Tepe, de Krijtbergkerk te Amsterdam (1880). Dergelijke façades zal Molenaar nog ontwerpen in Nijmegen, St. Ignatius (1894) en Den Haag, kapel Groenesteyn (1892). In de vormgeving van deze gevels wijkt Molenaar van Tepes voorbeeld echter aanzienlijk af. Van de vele in deze periode in vroeggotische trant door hem opgetrokken kerken was de O.L. Vrouwe Onbevlekt Ontvangen in Den Haag (1890-1892), een van Molenaars onbetwiste hoofdwerken. In deze zeer monumentale basiliek met twee torens zijn Molenaars opvattingen als het ware voor het eerst tot een synthese gekomen. Zij is voorzien van galerijen en bezit een rijk aangelegde klaverbladvormige koorpartij, alles in vormen ontleend aan de vroege gotiek.

    In het algemeen is bij Molenaars kerkbouw van de jaren negentig een zekere tendens tot versobering van de vormgeving te bespeuren, die voorlopig culmineert in de in felrode baksteen opgetrokken St. Willibrordus van Wassenaar (1903). Met deze tendens hangt wellicht samen dat hij zich in zijn ontwerp voor de Haagse St. Martha (1907; voltooid 1924) heeft laten inspireren door de late gotiek van de Hollandse kuststreek. Het is overigens opmerkelijk dat hij, in tegenstelling tot Cuypers, pas heel laat begint zijn kerkinterieurs als schoonwerk te behandelen. Een belangrijk gegeven in zijn werk is zijn occupatie met de centraalbouw. Reeds de Haagse O.L. Vrouwe vertoont door haar brede transept uitgesproken centraliserende tendensen, die ook in ander werk, zoals de koorpartij van de Noordwijkse kerk, terugkeren. In de periode na 1890 komt de gedachte sterk naar voren dat een kerkgebouw een zo groot mogelijk aantal kerkgangers een vrij gezicht op het altaar moet kunnen bieden. Experimenten met centraal opgezette kerken worden daardoor sterk gestimuleerd. Molenaar heeft diverse ontwerpen voor centraalbouwen gemaakt, meestal in een vormgeving die sterk herinnerde aan de Haagse O.L. Vrouwe. Geen van deze plannen kwam tot uitvoering. In zijn kerk te Noordwijk (1894, voltooid met afwijkende torenpartij 1927) had hij reeds geëxperimenteerd met een systeem van overwelving dat een minimum aantal pijlers mogelijk maakte en daarmee aan de eis van grotere overzichtelijkheid der kerkruimte tegemoet kwam.

    In 1912 krijgt hij opdracht tot de bouw van de kerk der H.H. Engelbewaarders in Den Haag (gesloopt 1982). In dit gebouw kwamen alle tendensen in Molenaars ontwikkeling samen. De vroeggotische vormgeving, het zoeken naar een centraliserende ruimte, een gewelfsysteem met zo weinig mogelijk steunpunten en een uiterste soberheid in de detaillering. Voor de plattegrond van het gebouw gebruikte Molenaar een aantal elementen van de Liebfrauenkirche in Trier, een der weinige centraliserende gotische kerken. Om een zo groot mogelijke gewelfoverspanning te krijgen, greep hij terug op de achtdelige koepelgewelven van de vroege Westfaalse gotiek. Het gebruik van dergelijke gewelven, dat in de neogotiek een unicum is, leverde, gecombineerd met een gering aantal steunpunten, volgens het in Noordwijk ontwikkelde systeem, een buitengewoon weidse ruimte op. Ook de uitwendige proportionering was met de grootste zorg behandeld. Tot op het laatst blijft Molenaar voor kerkelijke opdrachten de neogotiek trouw. Alleen in zijn laatste kerk, de H.H. Martelaren van Gorcum in Den Haag (1922, gesloopt 1941), beproeft hij een iets modernere vormgeving.

    Lange tijd werd de vooruitstrevendheid van een architect als criterium voor zijn betekenis gehanteerd. Wanneer men dat doet is Molenaar geen belangrijk architect. Hij was uitgesproken traditioneel in zijn opvattingen. Wanneer men echter moderniteit niet langer als maatstaf aanlegt, kan men een architect als Molenaar beter op zijn merites beoordelen. Het valt niet te ontkennen dat zijn materiaalgebruik en detaillering soms wel eens wat droog en eentonig aandoen. Zijn betekenis ontleent hij echter aan zijn talent om met bouwvolumes om te gaan en vooral aan zijn ruimtelijk vermogen. De manier waarop hij ruimte gestalte wist te geven maakt deze betrekkelijk onbekende architect tot een bouwmeester van meer dan gewone betekenis.

    In april 1916 heeft hij een ontwerp klaar voor een neogotisch bouwwerk. De totale begroting, inclusief altaren, meubilair, verlichting etc., bedraagt 250.000,- gulden hetgeen 100.000,- gulden boven begroting ligt. Vergunning wordt voor het plan verleend op 29 mei 1916.

    Vier jaar worden er plannen gemaakt, bijgesteld en veranderd tot op 9 maart 1920 de bouw van de kerk met pastorie wordt aanbesteed voor ruim 470.000,- gulden. Door de Eerste Wereldoorlog zijn de prijzen voor grondstoffen gigantisch gestegen. M. Beuker uit Princenhage, tevens op dat moment bouwer van de nieuwe school achter de kerk, is de laagste inschrijver. Het plan om een toren van 60 meter te bouwen heeft men al laten varen en ook de lengte van de kerk is met 12 meter ingekort. Op 1 maart 1920 wordt voor het aangepaste plan vergunning verleend.

    Aansluitend wordt in november 1920 vergunning verleend voor het bouwen gemetselde brug met bruggendek van gewapend beton op een paalfundering, eveneens naar het ontwerp van Molenaar.

    Op 1 mei 1920 wordt de eerste paal geslagen en op 13 oktober wordt door Mgr. Thier, deken van Rotterdam, de eerste steen gelegd. Op 5 april 1921 wordt het hoogste punt bereikt en op 21 december 1921 kan de nieuwe parochiekerk worden ingewijd.

    Na de officiële ingebruikname is de kerk nog lang niet voltooid. Als altaar wordt het altaar uit het bijkerkje gebruikt, evenals de preekstoel.

    Ter gelegenheid van zijn zilveren priesterfeest neemt pastoor Van der Cammen een nieuw hoofdaltaar met communiebanken en een bijpassende preekstoel in ontvangst. Beiden zijn ontworpen door August van Os uit Tilburg en opgetrokken in Franse zandsteen. Het altaar toegewijd aan Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand wordt op 16 juli 1928 ingewijd. Het bijbehorende kruisbeeld, de kandelaars en andere versiering werden uitgevoerd in brons. De beeltenis van Onze Lieve Vrouw, vervaardigd naar een Russische icoon, staat centraal op dit altaar.

    De preekstoel, geschenk van de parochianen, is versierd met symbolische voorstellingen van de vier evangelisten. Deze in brons uitgevoerde symbolen zien nog links tegen de muur achter de doopvont aanwezig. De uitvoering van deze beide belangrijke interieuronderdelen paste in wezen niet in het neogotische interieur van de kerk en hadden als stijl de toen meer in zwang zijnde Nieuwe Kunst/Art Deco. Het altaar is versierd met verschillende bronzen reliëfs en wordt aan weerszijden gedomineerd met twee meer dan levensgrote engelen.

    De gebrandschilderde glas-in-loodramen in het priesterkoor zijn vervaardigd door glazenier Fritz Geuer en zijn op 1 oktober 1922 geplaatst. Deze zeven ramen zitten vol symboliek. Alle bovenstukken geven de hemel weer zoals dat uitgedrukt wordt in de aanhef “Onze Vader die in de hemel zijt”. In het middenraam bevindt zich een afbeelding van de Heilige Drie-eenheid omringd door engelen. In de middelste gedeelten van de overige ramen worden de zeven beden van het Onze Vader weergegeven, in de onderste gedeelten fragmenten uit het Oude en het Nieuwe Testament.

    In 1922 wordt aan de kerk een ketelhuis gebouwd.

    In de Antoniuskapel wordt in de jaren twintig een altaar opgericht voor de Heilige Antonius van Padua. Begin jaren zestig werd het altaar ontmanteld en in oktober 1961 vervangen door een eigentijdse afbeelding van een zittende Antonius met kind, uitgevoerd in grijze natuursteen.

    Aan de andere zijde van de kerk bevindt zich in de beginjaren de doopkapel. Het nu nog bestaande hekwerk met daarop twee pelikanen en de alfa en de omega uit het Griekse alfabet sloot deze ruimte van de kerk af. Momenteel staat op deze plaats het grote Heilig Hartbeeld, dat vroeger rechts van het altaar stond als pendant van de preekstoel. Als sokkel van dit beeld doet een restant van het oude hoofdaltaar dienst. Hierop is nog een gedeelte van de bronzen versiering te zien.

    Op 12 mei 1940 worden de kerk en de pastorie getroffen door Duits geschutsvuur, waarna beide in brand vliegen. De pastorie en de sacristie branden volledig uit. Met name het dak van de kerk loopt zware schade op. Het interieur is door de goede constructie van de gewelven voor het grootste gedeelte gespaard gebleven. Alleen het orgel en het zangkoor worden volledig verwoest.

    In juni 1940 worden diverse vergunningen afgegeven voor het herstel van de oorlogsschade. Op 14 juni voor het gedeeltelijk vernieuwen van de sacristie naar het plan van B. van Bilderbeek; op 29 juli voor het vernieuwen van de bekapping van de kerk en voor het herstellen van door de brand beschadigde metsel- hout- en glaswerken in het kerkgebouw; op 18 november voor het vernieuwen hoofdportaal.

    In 1940 wordt de kerk weer provisorisch in gebruik worden genomen. Onder leiding van de Dordtse architect B. van Bilderbeek zijn de gewelven gecontroleerd en wordt het dak opnieuw, zij het in een veel lagere vorm, opgetrokken.

    B. van Bilderbeek (Amsterdam in 1876 / Dordrecht in 1955) werd opgeleid en gevormd tot architect in Amsterdam waar hij met name bij het architectenbureau van de gebroeders Van Gendt de kneepjes van het vak leerde. In Dordrecht kreeg Van Bilderbeek tal van mogelijkheden om zijn liefde voor het vak voor behoud van historisch erfgoed tot uitdrukking te brengen. Naast het realiseren van nieuwe werken nam hij zitting in diverse beroeps- en culturele commissies in Dordrecht waarbij onder meer aandacht werd gevraagd voor de oude stad. Ook was hij betrokken bij de restauraties van diverse monumentale kerken, kerktorens en poortgebouwen in den lande.

    Van Bilderbeek werd geboren in Amsterdam en volgde er zijn opleiding aan de Ambachtsschool en aan de tekenschool. Hij begon zijn carrière rond 1895 als architect bij het architectenbureau Van Gendt waar hij ongeveer 11 tot 12 jaar werkte. Wonend en werkzaam in Amsterdam was hij jarenlang lid van het Genootschap Architectura et Amicia dat in die tijd onder voorzitterschap stond van H.P. Berlage. Hier ontmoette hij tal van architecten uit het Amsterdamse circuit.

    Van Bilderbeek vestigde zich in 1906 in Dordrecht aan de Buiten Walevest. De belangrijkste reden voor zijn verhuizing was het feit dat hij de leiding voerde over de bouw van een bijkantoor voor De Nederlandsche Bank aan de Wijnstraat in Dordrecht naar ontwerp van A.D.N. en J.G. van Gendt. Na voltooiing van dit monumentale pand met diverse historiserende onderdelen bleef Van Bilderbeek in Dordrecht wonen. Er volgden tal van nieuwe opdrachten in Dordrecht zoals het ontwerpen van een notariskantoor annex villa (Villa Cronenburgh, 1906) en een vrijstaande villa (Villa Berckensteyn, 1912) aan het Oranjepark. De villa's werden in sobere classicistische stijl gebouwd of met andere historiserende kenmerken net zoals in die tijd door Van Gendt werden toegepast. Belangrijkste kenmerken waren het gebruik van risalerende middenpartijen, topgevels, driehoekige frontons en natuursteen. Behalve het ontwerp voor architectonische projecten was Van Bilderbeek ook actief als interieurarchitect en ontwierp hij tal van meubels, hang- en sluitwerkonderdelen en lampen.

    In 1917 associeerde Van Bilderbeek zich met architect H.A. Reus (1872-1935). Reus was opgeleid aan de Rotterdamse Academie voor Bouwkunst en al vanaf 1892 werkzaam in Dordrecht. Het duo werkte niet alleen tientallen jaren samen aan tal van projecten in Dordrecht maar verrichtten ook, met name restauratiewerkzaamheden, buiten de stad.

    In 1925 kwam C.C. Basters als bouwkundig tekenaar bij Reus en Van Bilderbeek in dienst. Na de oorlog in 1945, toen Reus inmiddels was overleden, werd Basters de nieuwe compagnon van Van Bilderbeek. Het bureau droeg tot 1956 de naam Van Bilderbeek & Basters. Later werd het bureau Basters en De Vries en tegenwoordig heet het bureau Lugten Malschaert Architecten (Dordrecht).

    Het bombardement op de nabij gelegen villa Simpang op 28 januari 1945 veroorzaakte nog schade aan diverse ruiten in kerk en pastorie.

    Op 22 augustus 1946 vindt mede ter gelegenheid van de herdenking van het 25-jarig bestaan van de kerk, de plechtige kerkconsecratie plaats, waarvan als tastbaar bewijs op twaalf plaatsen in de kerk nu nog steeds de zogenaamde consecratiekruisjes te vinden zijn.

    Op 17 december 1950 wordt een nieuw orgel geplaatst, dat is vervaardigd door de firma Pels uit Alkmaar.

    In 1953 wordt de fundering van het ketelhuis deels vernieuwd.

    Als resultaat van het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) wordt de liturgie vernieuwd. In overleg met architect Blaauwhof uit Pijnacker komt men tot een geheel nieuwe inrichting van het priesterkoor.

    Op 23 augustus 1966 wordt vergunning verleend voor het gedeeltelijk vernieuwen / wijzigen van het priesterkoor.

    Het hoofdaltaar, de preekstoel en de communiebanken worden verwijderd. Het priesterkoor zelf wordt iets verder de kerk in gesitueerd en voorzien van zwart marmeren tegels. De sobere nieuwe altaartafel krijgt een plaats op een verhoging van twee treden op het achterste gedeelte van het priesterkoor. Aan de rechterzijde vindt het nieuwe in simpel grijs uitgevoerde tabernakel op een sokkel van travertin een plaats. Ook een ander doopvont krijgt een nieuwe plaats in de linkernis op het priesterkoor. De witte steen van de verschillende hoofdonderdelen op het priesterkoor gaf aan alles een bepaalde eenheid. Rondom het altaar werden tegen de muren gordijnen opgehangen en middenachter werd een groot kruisbeeld gehangen.

    Begin 1977 wordt het aantal banken verminderd door vanaf de achterste kolommen een koorpodium op te bouwen. Midden daarvoor kreeg de speeltafel van het orgel een plaats en de achterwand van het verhoogde podium kreeg een afsluiting met wandschilderingen. Deze schilderingen, van de hand van Anton Hurkmans, stellen een zestal stadskerken voor: de Grote Kerk, de Augustijnenkerk en de Nieuwkerk verbeelden de protestants-christelijke traditie, de St. Bonifatiuskerk, de St. Josephkapel van het voormalige R.K. Ziekenhuis en de St. Antoniuskerk symboliseren de katholieke presentie in de Dordtse binnenstad.

    Beschrijving exterieur per gevel

    Voorgevel

    De gevel bestaat uit een vooruitgeschoven portaal beëindigd met een gedrukte topgevel en aan weerszijden een terugliggend smaller gedeelte beëindigd met een halve topgevel in lijn van die van het risaliet.

    De gevel is opgetrokken in roodbruine baksteen in kruisverband met platvol voegwerk.

    De afzaten zijn uitgevoerd in gestapelde rijen bruin geglazuurde profielsteen. Op diverse plaatsen is siermetselwerk toegevoegd. De dakrand is uitgevoerd met een rand in profielsteen en daar boven een strekkenrollaag.

    Voor het risaliet ligt een gemetselde stoep, waarvan de treden zijn voorzien van hardstenen treden en het bovenste plateau van gele plavuizen. Aan de stoep is recent een hardstenen trede toegevoegd.

    Centraal in het risaliet bevindt zich de hoofdingang. De spitsboogdeuropening is voorzien van een kozijn met daarin dubbele houten deuren, afgehangen aan zware gesmede ankers, en een drieruits bovenlicht met een glas-in-loodvulling. Aan weerszijden van de entree bevindt zich een smal spitsboogvenster voorzien van een glas-in-loodvulling. Aan de buitenzijden bevindt zich een neveningang met een deuropening met segmentboog en een houten deur, afgehangen aan zware gesmede ankers.

    Op de verdieping bevinden zich drie door een anderhalfsteens deelzuil van elkaar gescheiden spitsboogvensters voorzien van een glas-in-loodvulling. Aan weerszijden hiervan bevinden zich twee door een steens deelzuil van elkaar gescheiden diep doorlopende met een spitsboog gesloten casementen. De casementen zijn gevuld met om en om twee metselgangen in halfsteens verband en twee metselgangen in blokverband. In de top bevindt zich een zeskantige vensteropening met een zesruits raam met een glas-in-loodvulling. De zijgevels van het portaal zijn beëindigd met een rand in profielsteen en daarboven een strekkenrollaag, waarboven een houten gootboei van de op het muurwerk gesitueerde goot. Op de begane grond bevinden zich twee kleine smalle spitsboogvensters voorzien van een glas-in-loodvulling. Op de verdieping bevinden zich twee door een tweesteens deelzuil van elkaar gescheiden spitsboogvensters voorzien van een glas-in-loodvulling. De terugliggende smallere geveldelen zijn identiek in opzet. De gevel is nagenoeg gevelhoog voorzien van een met een spitsboog gesloten casement, waarbinnen een hoog spitsboogvenster voorzien van een glas-in-loodvulling.

    De buitenhoeken zijn uitgemetseld als een zich driemaal verjongende steunbeer. Tegen de gevel staat nabij de buitenhoek een zich tweemaal verjongende steunbeer. In het rechter geveldeel bevindt zich op kelderniveau een bij een verbouwing toegevoegde deuropening met segmentboog en in het kozijn een houten deur. Naar de deur leidt een hellingbaan.

    Linker zijgevel

    De gevel bestaat uit de vooruitgeschoven kopgevel van het transept en aan weerszijden een terugliggend smaller gedeelte beëindigd met een halve topgevel in aansluiting op de korte zijgevel van het schip en koor. In de hoek tussen de zijgevel van het transept met het koor bevinden zich de vier zijden van tweemaal een veelhoekige straalkapel, die gelijk in hoogte is met het schip. Tussen beide kapellen is een traptoren hoger opgetrokken. Een van de steunberen van de straalkapellen is als schoorsteen hoger opgetrokken. In de hoek tussen de zijgevel van het transept met het schip bevinden zich de vier zijden van een veelhoekige kapel, die gelijk in hoogte is met het schip.

    De gevel is, boven de iets uitgemetselde en met een natuurstenen lijst afgesloten plint, opgetrokken in roodbruine baksteen in kruisverband met platvol voegwerk. De afzaten zijn uitgevoerd in gestapelde rijen bruin geglazuurde profielsteen.

    In de kopgevel van het transept bevindt zich op de begane grond een spitsboogdeuropening met onder een zware latei een kozijn met daarin dubbele houten deuren, afgehangen aan zware gesmede ankers. De spitsboog boven de latei is voorzien van drie smalle spitsboogvensters met een glas-in-loodvulling.

    Boven een over de volle gevelbreedte doorlopende waterslag bevindt zich een groot spitsboogvenster met onderin vier smalle door een in profielbaksteen uitgevoerde montant gescheiden spitsboogvensters met een glas-in-loodvulling. Bovenin is de opening voorzien van een tracering in profielbaksteen, waarbinnen een glas-in-loodvulling.

    De gevel wordt beëindigd met een spitsboogfries, waar boven koppenlijst en de houten gootboei van de op het muurwerk gesitueerde goot.

    De vier zijden van de kapel tegen het schip zijn van elkaar gescheiden door een overhoeks uitgemetselde steunbeer, die zich driemaal verjongt. Het ondergedeelte van de gevel is blind uitgevoerd, met daarboven een hoog spitsboogvenster met een glas-in-loodvulling. De gevel wordt beëindigd met een spitsboogfries, waarboven een koppenlijst en de houten gootboei van de op het muurwerk gesitueerde goot.

    De zijden van de straalkapellen zijn identiek van uitvoering. Tegen de aan het transept grenzende straalkapel bevindt zich het in 1922 gebouwde ketelhuis in één bouwlaag met plat dak.

    De traptoren tussen beide straalkapellen verjongt zich op halve hoogte en wordt beëindigd met een rondlopende waterslag, waarboven kleine spitsboogvensters. In de gevel van de toren bevinden zich drie kleine spitsboogvensters met een glas-in-loodvulling. De toren wordt beëindigd met een fries in siermetselwerk, waarboven de houten boei van het platte dak.

    In de zijgevel van het schip bevindt zich op de begane grond een kleine rechte vensteropening en rechts daarvan een smal spitsboogvenster, beide voorzien van een glas-in-loodvulling.

    Boven een over de volle gevelbreedte doorlopende waterslag bevindt zich een hoog spitsboogvenster met een glas-in-loodvulling. De gevel wordt beëindigd met een spitsboogfries, waarboven de koppenlijst en de houten gootboei van de op het muurwerk gesitueerde goot.

    De zijgevel van het koor is op de begane grond afgedekt door een eenlaagse aanbouw. Boven een over de volle gevelbreedte doorlopende waterslag bevindt zich een hoog spitsboogvenster met een glas-in-loodvulling. De gevel wordt beëindigd met een spitsboogfries, waarboven de koppenlijst en de houten gootboei van de op het muurwerk gesitueerde goot.

    Achtergevel

    De gevel bestaat uit de vijfzijdige beëindiging van het koor en aan weerszijden een terugliggend smaller gedeelte beëindigd met een halve topgevel in aansluiting op de koorsluiting. In de hoek tussen de zijgevel van het transept met het koor bevinden zich de vier zijden van tweemaal een veelhoekige straalkapel, die gelijk in hoogte is met het schip. Aan de linkerzijde bevindt zich de consistorie, die met een gang langs de straalkapel aan het koor is verbonden. De gevels zijn, boven de iets uitgemetselde en met een natuurstenen lijst afgesloten plint, opgetrokken in roodbruine baksteen in kruisverband met platvol voegwerk. De afzaten zijn uitgevoerd in gestapelde rijen bruin geglazuurde profielsteen.

    De vijf zijden van de koorsluiting zijn van elkaar gescheiden door een overhoeks uitgemetselde steunbeer, die zich driemaal verjongt. Het ondergedeelte van de gevel is blind uitgevoerd, met daarboven een hoog spitsboogvenster met een glas-in-loodvulling. De gevel wordt beëindigd met een spitsboogfries, waarboven de koppenlijst en de houten gootboei van de op het muurwerk gesitueerde goot.

    De vier zijden van de straalkapel tegen het transept zijn van elkaar gescheiden door een overhoeks uitgemetselde steunbeer, die zich driemaal verjongt. Het ondergedeelte van de gevel is afgedekt door een gang naar de consistorie. In het bovengedeelte bevindt zich aan elke zijde een hoog spitsboogvenster met een glas-in-loodvulling. De gevel wordt beëindigd met een spitsboogfries, waar boven koppenlijst en de houten gootboei van de op het muurwerk gesitueerde goot.

    De gang is voorzien van een steunbeer, die met een luchtboog is aangesloten op de steunbeer van de straalkapel. Links van de steunbeer bevinden zich in de gevel drie smalle door een steens muurdam van elkaar gescheiden kleine spitsboogvensters met een glas-in-loodvulling achter een smeedijzeren rooster. Rechts van de steunbeer bevindt zich eenzelfde spitsboogvenster.

    De achter(top)gevel van de consistorie heeft op de begane grond twee met een spitsboog gesloten casementen, waarbinnen een rechte vensteropening met een glas-in-loodvulling achter een smeedijzeren rooster.

    De lekdorpel van de vensters op de verdieping loopt over de volle breedte van de gevel als waterslag door en vormt de aanzet voor de uitgemetselde schouders van de geveltop.

    Op de waterslag staan twee spitsboogvensters met in het houten kozijn een ongedeeld onder- en bovenraam met een glas-in-loodvulling. Aan weerszijden van de vensteropeningen bevindt zich een klein met een spitsboog gesloten casement. De geveltop is met een hardstenen dekplaat afgewerkt. Siersmeedijzeren ankers bevinden zich ter hoogte van de nokbalk en de strijkbalk op de verdieping.

    Rechter zijgevel

    De gevel bestaat uit de vooruitgeschoven kopgevel van het transept en aan weerszijden een terugliggend smaller gedeelte beëindigd met een halve topgevel in aansluiting op de korte zijgevel van het schip en koor. In de hoek tussen de zijgevel van het transept met het schip bevindt zich de vier zijden van een veelhoekige kapel, die gelijk in hoogte is met het schip. In de hoek tussen de zijgevel van het transept met het koor bevinden zich de vier zijden van tweemaal een veelhoekige straalkapel, die gelijk in hoogte is met het schip. Tussen beide kapellen is een traptoren hoger opgetrokken.

    Aan de rechterzijde bevindt zich de consistorie.

    De gevels zijn, boven de iets uitgemetselde en met een natuurstenen lijst afgesloten plint, opgetrokken in roodbruine baksteen in kruisverband met platvol voegwerk. De afzaten zijn uitgevoerd in gestapelde rijen bruin geglazuurde profielsteen. In de zijgevel van het schip bevindt zich op de begane grond een kleine rechte vensteropening en rechts daarvan een smal spitsboogvenster, beide voorzien van een glas-in-loodvulling.

    Boven een over de volle gevelbreedte doorlopende waterslag bevindt zich een hoog spitsboogvenster met een glas-in-loodvulling. De gevel wordt beëindigd met een spitsboogfries, waarboven de koppenlijst en de houten gootboei van de op het muurwerk gesitueerde goot.

    De vier zijden van de kapel tegen het schip zijn van elkaar gescheiden door een overhoeks uitgemetselde steunbeer, die zich driemaal verjongt. Het ondergedeelte van de gevel is blind uitgevoerd, met daarboven een hoog spitsboogvenster met een glas-in-loodvulling. De gevel wordt beëindigd met een spitsboogfries, waarboven de koppenlijst en de houten gootboei van de op het muurwerk gesitueerde goot.

    Tegen de kopgevel van het transept is op de begane grond een klein eenlaags portaal opgetrokken, dat is voorzien van een driezijdig met lei gedekt kapje in aansluiting op de gevel. Aan de voorzijde van de gevel bevinden zich twee kleine spitsboogvensters met een glas-in-loodvulling. In de rechter zijgevel bevindt zich een deuropening met in het kozijn dubbele houten deuren, afgehangen aan zware gesmede ankers. Voor de deuropening ligt een stoep van hardstenen treden.

    In de kopgevel van het transept bevindt zich boven een over de volle gevelbreedte doorlopende waterslag een groot spitsboogvenster met onderin vier smalle door een in  profielbaksteen uitgevoerde montant gescheiden spitsboogvensters met een glas-in-loodvulling. Bovenin is de opening voorzien van een tracering in profielbaksteen, waar binnen een glas-in-loodvulling.

    De gevel wordt beëindigd met een spitsboogfries, waarboven de koppenlijst en de houten gootboei van de op het muurwerk gesitueerde goot.

    De vier zijden van beide straalkapellen tegen het koor zijn van elkaar gescheiden door een overhoeks uitgemetselde steunbeer, die zich driemaal verjongt. Tegen het ondergedeelte van de gevel is de consistorie uitgebouwd. In het bovengedeelte bevindt zich een hoog spitsboogvenster met een glas-in-loodvulling. De gevel wordt beëindigd met een spitsboogfries, waarboven de koppenlijst en de houten gootboei van de op het muurwerk gesitueerde goot.

    De traptoren tussen beide straalkapellen verjongt zich op halve hoogte en wordt beëindigd met een rondlopende waterslag, waarboven kleine spitsboogvensters. In de gevel van de toren bevinden zich drie kleine spitsboogvensters met een glas-in-loodvulling. De toren wordt beëindigd met een fries in siermetselwerk, waarboven de houten boei van het platte dak.

    De zijgevel van het koor is op de begane grond afgedekt door een eenlaags aanbouw. Boven een over de volle gevelbreedte doorlopende waterslag bevindt zich een hoog spitsboogvenster met een glas-in-loodvulling. De gevel wordt beëindigd met een spitsboogfries, waarboven de koppenlijst en de houten gootboei van de op het muurwerk gesitueerde goot.

    De gevel van de consistorie bestaat uit een eenlaags gedeelte in aansluiting op het transept en een vrijstaand tweelaags gedeelte. In het lage gedeelte bevindt zich aan de rechterzijde onder een hardstenen latei een deuropening met in het kozijn een houten deur. Direct onder het dakoverstek bevinden zich drie kleine vensteropeningen met onder de hardstenen latei een tweelicht met ongedeelde ramen.

    Het hoge gedeelte bezit twee met een spitsboog gesloten casementen, waarbinnen een rechte vensteropening met een glas-in-loodvulling achter een smeedijzeren rooster. De gevel wordt beëindigd door een tandlijst, waarboven de uitkragende houten bakgoot.

    Kap

    De kap van het kerkgebouw bestaat uit twee haaks op elkaar gesitueerde gedrukte zadeldaken, met daarop aansluitend op de kop van het transept een half schilddak en ter plaatse van het koor een schilddak dat de vorm van de koorsluiting volgt. Het portaal is voorzien van een separaat zadeldak. In het midden van de kerk staat een kleine angelustoren, voorzien van een ingesnoerde spits gedekt met leien. De consistorie is voorzien van een half schilddak. Alle daken zijn gedekt met gesmoorde kruispannen.

    Beschrijving interieur per bouwlaag

    Kelder

    Aan de voorzijde bevindt zich een kelderruimte. (niet betreden voor een opname)

    Begane grond

    Het grondplan van de kerk heeft nagenoeg de opzet van een centraalbouw, met afmetingen van circa 36 bij 34 meter, met de afwijking dat de koorzijde is opgezet met vier straalkapellen en een koorsluiting. In de ruimte staan vier zware vieringkolom men, die met de gevels de gewelven dragen, waarvan het hoogste punt op ruim 16 meter ligt. De vloer is uitgevoerd in terrazzo met daarin opgenomen gietijzeren roosters voor de verwarming.

    De binnenmuren zijn uitgevoerd in schoon metselwerk, dat wordt onderbroken door in gele baksteen uitgevoerde speklagen. In de kolommen, die doorlopen in de ribben van de kruisribgewelven, zijn rode, gele en crèmekleurige, al dan niet geprofileerde, bakstenen toegepast.

    In hardsteen uitgevoerde lijsten zijn in het metselwerk opgenomen. De consistorie bezit gestuukte wanden en is voorzien van een houten moer- en kinderbinten plafond. De moerbalken zijn opgelegd op hardstenen versierde consoles.

    Eerste verdieping

    In het entreeportaal is een verdieping voor het koor en het orgel opgenomen. De kapconstructie van de consistorie wordt gevormd door spanten met een kreupele stijl, waarover houten gordingen en het dakbeschot zijn geplaatst.

    Zolder

    Boven de aangesmeerde gewelven bevindt zich de in 1940 vervaardigde kapconstructie, bestaande uit ijzeren vakwerkspanten, waarover houten gordingen en het dakbeschot zijn geplaatst.

    Beschrijving tuin

    Het terrein is volledig bestraat en bezit geen monumentale waarden.

    Waardering

    Cultuurhistorische waarde

    Het kerkgebouw is, mede in combinatie met de bijbehorende pastorie, van cultuurhistorische waarde als uiting van de culturele en maatschappelijke ontwikkeling van de negentiende-eeuwse schil, maar ook vanwege de ontwikkelingsgeschiedenis van de gebouwen zelf.

    Architectonische waarde

    Het kerkgebouw is van grote architectonische waarde omdat de architectuur van het object een herkenbaar voorbeeld is van een kenmerkende cultuurhistorische ontwikkeling in de bouwkunst, de neogotiek.

    De voor de bouwtijd typerende bouwstijl is kenmerkend voor de architectonische opzet van het object en van belang als onderdeel van het oeuvre van de architect Nicolaas Molenaar.

    Gaafheid

    Het object is bij de restauratie van 1940 met name in de kap gewijzigd. Desondanks zijn de cultuurhistorische en architectonische waarden redelijk compleet bewaard gebleven. De bouwkundige staat is redelijk.

    Situering

    Het kerkgebouw is, mede in combinatie met de bijbehorende pastorie, van stedenbouwkundige waarde door de vrije ligging met voorterrein aan de Burgemeester de Raadtsingel.

    Unieke waarde

    Het complex van pastorie en kerkgebouw vertegenwoordigt in architectonisch, bouwkundig en functioneel opzicht een hoge zeldzaamheidswaarde.

    Publicaties

    • Fred van Lieburg, Heilige plaatsen in een Hollandse stad: Duizend jaar religieuze gebouwen op het Eiland van Dordrecht, Jaarboek Vereniging Oud-Dordrecht 2011.
    • Leon Pennings, Van emancipatie tot secularisatie: de sociaal-religieuze positie van de rooms-katholieken in en rond Dordrecht 1795-2011, tijdschrift Vereniging Oud-Dordrecht nr.1 2012.
    • Leon Pennings, Honderd jaar St. Antoniuskerk te Dordrecht in beeld 1921-2021, 2022.

    Bijlage


    Externe links


  • Burgemeester de Raadtsingel 73A en B
    • Datering: 1962
    • Oorspronkelijke functie: Dienstwoning
    • Bouwstijl: Functionalisme
    • Architect: Maaskant
    • Postcode: 3311JG

     

    Omschrijving

    Het 'Tomadohuis'. Kantoor met voormalige conciërgewoning. Vrijstaand gebouw op plein tegenover het NS-station, verbonden met vm. conciërgewoning d.m.v. 'luchtbrug'.

    Het gebouw staat op een soort kolom, gevormd door de begane grond: twee zwarte natuurstenen dichte wanden + twee glazen wanden, waarvan één met ingang. Het gebouw kraagt dus over vanaf de eerste verdieping en maakt daardoor een zwevende indruk. Het kantoor is opgebouwd uit wit beklede borstweringen afgewisseld met inspringende glasstroken.

    In het interieur is gebruik gemaakt van wit marmer, zwart-zweeds graniet en donker gepolitoerd notenhout.

    Het kantoor is met name constructief interessant. Het plastiek aan de voorkant is van S. Bleeker. De vm. conciërgewoning is ook wit bekleed, heeft beneden een garage en op de eerste verdieping een glazen schuifpui met balkon.

    Publicaties

    • Angenetha Balm-Kok, Uit het leven van Jan van der Togt (de oprichter van het bedrijf Tomado), 2020.

    Bijlage


    Externe links


  • Burgemeester de Raadtsingel 83
    • Datering: 1888
    • Oorspronkelijke functie: Woonhuis
    • Bouwstijl: Eclecticisme
    • Architect: Kwak
    • Postcode: 3311JG

     

    Algemene beschrijving

    Vrijstaande villa.

    Ligging

    Het pand is gelegen in de negentiende-eeuwse schil, is onderdeel van gevarieerde straatwand met merendeels vrijstaande bebouwing, lopend vanaf de Spuiweg tot de Stationsweg.

    Hoofdvorm

    Rechthoekig grondplan in drie bouwlagen met kap.

    Bouwgeschiedenis

    Bepalend voor de aanleg en verdere ontwikkeling van de Burgemeester de Raadtsingel is de bouw van de spoorlijn en het station. Evenwijdig aan het tracé van het spoor werd van de Spuiweg tot aan de Toulonselaan (een oude verbindingsweg naar Dubbeldam) de singel aangelegd.

    Tussen 1876 en 1885 kwam de singel tot ontwikkeling. Een afwisselend beeld met gesloten bebouwing van burgerwoningen en vrijstaande villa's op royale kavels ontstond. Bewoners waren merendeels de economisch draagkrachtigen van buiten Dordrecht dan wel zij die vanuit de binnenstad een riantere huisvesting zochten.

    Tussen de percelen en de weg lag een brede sloot, waarover bij elk huis een brug lag.

    In 1888 verkrijgt de heer L. Stehouwer vergunning voor het bouwen van een herenhuis naar ontwerp van architect D.J. Kwak. Kwak was een Dordrechts architect die woonachtig was aan de St. Jorisweg 22 rood.

    In 1938 krijgt F.J. Huisman vergunning voor het samenvoegen van de alkoof en de achterkamer op de verdieping. Tussen de voor- en achterkamer komt een wand met schuifdeuren en kasten.

    In 1963 worden de voor- en achterkamer op de begane grond samengevoegd.

    Beschrijving exterieur per gevel

    Voorgevel

    De gevel telt drie bouwlagen met een souterrain en wordt beëindigd met een topgevel. De gevel is voorzien van een hoog basement dat is gepleisterd met een blokverdeling met diepe voegen. Boven het basement is de gevel opgetrokken in bruinrode baksteen in kruisverband met gesneden voegen. Gecementeerde speklagen van drie metselgangen hoog onderbreken het metselwerk ter hoogte van de onder- en bovendorpel en halverwege de vensteropening.

    De gevelopeningen zijn aan de bovenzijde voorzien van een sluiting in de vorm van een steens hanenkam waarin gecementeerde aanzetblokken en een sluitsteen zijn opgenomen.

    De vensteropeningen op de begane grond en de verdieping zijn voorzien van een houten kozijn met een houten schuifvenster met een ongedeeld onder- en bovenraam. De topgevel bezit een vensteropening voorzien van een houten kozijn (tweelicht) met schuifvensters met een ongedeeld onder- en bovenraam.

    De entree is gesitueerd aan de linkerzijde. Een stoep van twee hardstenen treden leidt naar de houten pui met dubbele paneeldeuren, elk voorzien van een smal glaspaneel en een ongedeeld bovenlicht met geel glas.

    Op de verdieping in de as bevindt zich een balkon. Zware gecementeerde consoles dragen het houten balkon dat is begrensd door een houten hekwerk met tussen de onderrand en de bovenregel een smeedijzeren vulling.

    Aan het balkon grenst een brede deuropening met een kozijn met daarin stolpdeuren met een ongedeeld glaspaneel en een ongedeeld bovenlicht.

    De dakrand is voorzien van opgelegd lijstwerk en aan de onderzijde met een gefigureerde uitgezaagde rand.

    Linker zijgevel

    De gevel telt twee bouwlagen met een souterrain en wordt beëindigd met het dakoverstek. De gevel is geheel blind uitgevoerd.

    De dakrand is voorzien van opgelegd lijstwerk en aan de onderzijde met een gefigureerde uitgezaagde rand.

    Achtergevel

    De gevel telt drie bouwlagen met een souterrain en wordt beëindigd met een topgevel.

    De gevel is voorzien van een hoog basement dat is gepleisterd met een blokverdeling met diepe voegen. Boven het basement is de gevel opgetrokken in bruinrode baksteen in kruisverband met gesneden voegen. Gecementeerde speklagen van drie metselgangen hoog onderbreken het metselwerk ter hoogte van de onder- en bovendorpel en halverwege de vensteropening.

    De gevelopeningen zijn aan de bovenzijde voorzien van een sluiting in de vorm van een steens hanenkam waarin gecementeerde aanzetblokken en een sluitsteen zijn opgenomen.

    In het basement is een met een segmentboog afgesloten lage deuropening met houten paneeldeur opgenomen. Rechts hiervan bevinden zich vier vensteropeningen met een ongedeeld raam.

    Op de begane grond bevindt zich links een oorspronkelijke deuropening, nu gewijzigd in een vensteropening met boven een dicht paneel ongedeelde stolpramen en boven het kalf een ongedeeld bovenraam. Aan de rechterzijde bevindt zich een brede gevelopening met daarin een pui met een deur en rechts daarvan een T-schuifvenster. Het venster is ingekort ten behoeve van de plaatsing van een aanrecht binnen.

    Op de verdieping bevindt zich links een oorspronkelijke deuropening, nu gewijzigd in een vensteropening met boven een dicht paneel ongedeelde stolpramen en boven het kalf een ongedeeld bovenraam. Aan de rechterzijde bevindt zich een vensteropening met daarin een schuifvenster met een ongedeeld onder- en bovenraam.

    De topgevel bezit een vensteropening voorzien van een houten kozijn (tweelicht) met schuifvensters met een ongedeeld onder- en bovenraam.

    De dakrand is voorzien van opgelegd lijstwerk en aan de onderzijde met een gefigureerde uitgezaagde rand.

    Rechter zijgevel

    De gevel telt twee bouwlagen met een souterrain en wordt beëindigd met het dakoverstek.

    De gevel is voorzien van een hoog basement dat is gepleisterd met een blokverdeling met diepe voegen. Boven het basement is de gevel opgetrokken in bruinrode baksteen in kruisverband met gesneden voegen. Gecementeerde speklagen van drie metselgangen hoog onderbreken het metselwerk ter hoogte van de onder- en bovendorpel en halverwege de vensteropening van de kopgevels.

    Op de begane grond bevindt zich links een smalle vensteropening met een schuifvenster met een ongedeeld onder- en bovenraam. De gevelopening is aan de bovenzijde voorzien van een sluiting in de vorm van een steens hanenkam waarin gecementeerde aanzetblokken en een sluitsteen zijn opgenomen.

    Op de verdieping in de as bevindt zich een kleine ronde vensteropening met een ijzeren raam met gebogen roeden.

    De dakrand is voorzien van opgelegd lijstwerk en aan de onderzijde met een gefigureerde uitgezaagde rand.

    Kap

    Het zadeldak met de nok loodrecht op de straat is gedekt met gesmoorde kruispannen. In het linker dakvlak staat achterin een hoog opgemetselde schoorsteen.

    In het rechter dakvlak staat een dakkapel met aan de voorzijde doorstekende dakrand van het platte dak. Aan de voorzijde bevindt zich een kozijn met tweeruits stolpramen. Links van de dakkapel staat een hoog opgemetselde schoorsteen.

    Beschrijving losse objecten

    Oorspronkelijk was het erf van de weg gescheiden door een brede sloot. Een brug gaf toegang tot het erf.

    In de bouwaanvraag is de brug op tekening weergegeven. De brug bestond uit twee gemetselde landhoofden, waartussen een stalen brug lag, die in het midden iets opwaarts is gebogen. De brug bezat een houten dek. Vanaf de landhoofden begrensden doorlopende ijzeren hekwerken met twee liggers de brug. Op het midden van de brug was een ijzeren hekwerk met twee bladen geplaatst.

    Beschrijving interieur per bouwlaag

    Souterrain

    Het souterrain is opgedeeld in een van voor- tot achtergevel ongedeelde ruimte aan de rechterzijde van het pand, toegankelijk vanuit de tuin aan de achterzijde. Aan de linkerzijde zijn twee smalle ruimten onder de traphal te betreden, van waaruit een trap toegang geeft tot de begane grond.

    Begane grond

    De woning is opgedeeld in een brede en een smalle beuk. In de smalle beuk is achter de voordeur een hal gesitueerd, waarvan de vloer iets boven maaiveld ligt. Een trap geeft toegang tot de verhoogde begane grond, met in het verlengde van de hal een gang, die doorloopt tot de keuken aan de achterzijde. Aan de gang grenzen de trappen naar de verdieping en de kelder en het toilet.

    In de brede beuk zijn de voor-, achterkamer en alkoof samengevoegd tot één ruimte. Zowel aan de voor- als aan de achterzijde is een schouw. Vanuit de achterkamer en de keuken geeft een brede trap toegang tot de tuin.

    Eerste verdieping

    In de smalle beuk op de verdieping zijn een kleine voor- en achterkamer met daartussen de overloop en het trappenhuis.

    In de brede beuk zijn een voorkamer, alkoof en achterkamer, van elkaar gescheiden met schuifdeuren. In de voor- en achterkamer is een schouw.

    Zolder

    De kapconstructie bestaat uit meerdere schenkelspanten, die de gordingen en nok droegen. Hierover ligt het dakbeschot.

    Beschrijving tuin

    De tuin bezit geen monumentale waarden.

    Waardering

    Cultuurhistorische waarde

    Het pand is van cultuurhistorische waarde als uiting van de sociaaleconomische en maatschappelijke ontwikkeling van Dordrecht, waarbij in dit gedeelte van de negentiende-eeuwse schil woningbouw voor de hogere klasse werd gerealiseerd. Er resteren weinig van dit soort vrijstaande huizen in dit deel van de stad, waar vroeger een villa's het beeld bepaalden.

    Architectonische waarde

    Het pand is van architectonische waarde omdat de architectuur van het object een gaaf en herkenbaar voorbeeld is van een kenmerkende cultuurhistorische ontwikkeling in de bouwkunst. De voor de bouwtijd typerende bouwstijl is kenmerkend voor de architectonische opzet van het object. Deze soort eclecticisme is in Dordrecht zeldzaam.

    Gaafheid

    Alhoewel het object is extern nauwelijks en intern deels is gewijzigd, zijn de cultuurhistorische en architectonische waarden goed bewaard gebleven. De bouwkundige staat is goed.

    Situering

    De vrijstaande ligging van het object is typerend voor dit gedeelte van de bebouwing van de negentiende-eeuwse schil. Als vrijstaand woonhuis verwijst het pand naar oorspronkelijk het karakter van de bebouwing in dit gedeelte van de negentiende-eeuwse schil.

    Unieke waarde

    In architectonisch, stedenbouwkundig en bouwkundig opzicht bezit het object een hoge zeldzaamheidswaarde.

    Publicaties

    • Arno de Grauw, Villa's en herenhuizen in de 19e-eeuwse schil Dordrecht 1830-1920, 2022.

    Bijlage


  • Burgemeester de Raadtsingel 85
    • Datering: 1913
    • Oorspronkelijke functie: Woonhuis
    • Bouwstijl: Jugendstil
    • Architect: Heineke & Kuipers
    • Postcode: 3311JG

     

    Algemene beschrijving

    Rechter gedeelte van een twee-onder-een-kapwoning.

    Ligging

    Het pand is gelegen in de negentiende-eeuwse schil, is onderdeel van een gevarieerde straatwand met merendeels vrijstaande bebouwing, lopend vanaf de Spuiweg tot de Stationsweg.

    Hoofdvorm

    Rechthoekig grondplan in drie bouwlagen met kap.

    Bouwgeschiedenis

    Bepalend voor de aanleg en verdere ontwikkeling van de Burgemeester de Raadtsingel is de bouw van de spoorlijn en het station. Evenwijdig aan het tracé van het spoor werd van de Spuiweg tot aan de Toulonselaan (een oude verbindingsweg naar Dubbeldam) de singel aangelegd.

    Tussen 1876 en 1885 kwam de singel tot ontwikkeling. Een afwisselend beeld met gesloten bebouwing van burgerwoningen en vrijstaande villa's op royale kavels ontstond. Bewoners waren merendeels de economisch draagkrachtigen van buiten Dordrecht, dan wel zij die vanuit de binnenstad een riantere huisvesting zochten.

    Tussen de percelen en de weg lag een brede sloot, waarover bij elk huis een brug lag.

    In 1913 krijgt J.M.C. Kievits vergunning "voor het bouwen van een dubbel herenhuis" naar het ontwerp van Heineke en Kuipers te Amsterdam. In het jaar daarop wordt eveneens vergunning verkregen voor de toegangsbrug naar het ontwerp van dezelfde architecten.

    In 1921 wordt de eetkamer op de verdieping naar achteren uitgebreid op het bestaande platte dak.

    In 1936 worden in de voorgevel op de begane grond twee vensteropeningen gekoppeld en wordt de huidige pui geplaatst.

    In 1938 wordt op de eerste verdieping de kleine achterkamer uitgebouwd op het bestaande plat en de scheiding tussen beide achterkamers verlegd.

    Beschrijving exterieur per gevel

    Voorgevel

    De gevel telt drie bouwlagen met een enigszins verhoogde begane grond. De linkerzijde van de gevel is een baksteenkop vooruitgeschoven en wordt beëindigd met een afgeplatte topgevel. Het rechter geveldeel wordt beëindigd met een geprononceerde houten gootlijst.

    De gevel is voorzien van een hoog basement dat is gecementeerd. Boven het basement is de gevel opgetrokken in bruinrode baksteen in kruisverband met gesneden voegen. De gevelopeningen zijn aan de bovenzijde voorzien van een sluiting in de vorm van een steens hanenkam.

    De entree is gesitueerd in het linker geveldeel in een casement dat een baksteenkop terugligt. Een stoep van vier hardstenen treden leidt naar de houten pui met een paneeldeur, met aan weerszijden een smal hoog venster en een halfrond bovenlicht. De vensters en het bovenlicht zijn voorzien van een glas-in-loodvulling.

    Boven het bovenlicht waaiert het metselwerk radiaal uit. De kanten van het casement verjongen zich driemaal tot de breedte van de vensteropening op de verdieping. Op een hardstenen lekdorpel staat een kozijn met een schuifvenster met achtruits onder- en bovenramen.

    Ter hoogte van de gootlijst verjongt het casement zich wederom viermaal en omsluit de veelzijdige vensteropening in de geveltop. De vensteropening is voorzien van een kozijn met een zesruits raam. Onder de vensteropening is een in kunststeen uitgevoerd gefigureerde gevelvulling in het metselwerk opgenomen. De geveltop wordt beëindigd met een steens rollaag, die naar boven toe driemaal naar binnen zwenkt en bovenin met een korfboog de top afsluit. Op de scheiding met het buurpand bevindt zich een zinken vergaarbak.

    In het rechter geveldeel bevonden zich op de begane grond oorspronkelijk twee vensteropeningen, gelijk aan die op de verdieping. In 1936 wordt daarvoor in de plaats de huidige brede vensteropening geplaatst met een kozijn met centraal een ongedeeld raam, geflankeerd door smalle drieruits ramen en vier ongedeelde bovenramen.

    Tussen de vensteropeningen op de begane grond en de verdieping is het metselwerk verticaal vermetseld. Op de verdieping bevinden zich twee vensteropeningen. Op een hardstenen lekdorpel boven de entree staat een kozijn met een schuifvenster met achtruits onder- en bovenramen.

    Onder de gootlijst is een in kunststeen uitgevoerde plaquette met een gestileerde voorstelling in Art Deco stijl ingemetseld.

    Achtergevel

    De gevel telt drie bouwlagen met een enigszins verhoogde begane grond en wordt beëindigd met een houten gootlijst.

    De gevel is voorzien van een hoog basement dat is gecementeerd. Het basement is vrijwel geheel afgedekt door een terras. Boven het basement is de gevel opgetrokken in bruinrode baksteen in kruisverband met gesneden voegen. De gevelopeningen zijn aan de bovenzijde voorzien van een sluiting in de vorm van een steens hanenkam.

    Op de begane grond bevindt zich aan de linkerzijde een grote gevelopening met een pui met stolpdeuren met een glaspaneel, met aan weerszijden een smal hoog venster en bovenlichten. Aan de rechterzijde bevindt zich een pui met een deuropening met een paneeldeur met een drieruits raam, rechts daarnaast een vast ongedeeld raam en twee ongedeelde bovenlichten.

    Op de verdieping bevindt zich aan de linkerzijde in de uitbouw van 1921 een grote gevelopening met een pui met stolpdeuren met een glaspaneel, met aan weerszijden een smal minder hoog venster en bovenlichten. Voor de deuren bevindt zich een balkonnetje in beton, dat is begrensd door een smeedijzeren hekwerk. Aan de rechterzijde bevindt zich in de uitbouw van 1938 een vensteropening met een schuifvenster met ongedeelde ramen.

    De gevel wordt beëindigd met een gelijste houten dakrand.

    Rechter zijgevel

    De gevel telt drie bouwlagen met een enigszins verhoogde begane grond en wordt beëindigd met een geprononceerde houten gootlijst. De aanbouw tegen de oorspronkelijke achtergevel telt twee bouwlagen, afgesloten met een gelijste houten dakrand.

    De gevel is opgetrokken in bruinrode baksteen in kruisverband met gesneden voegen. De gevelopeningen zijn aan de bovenzijde voorzien van een sluiting in de vorm van een steens hanenkam.

    Op de begane grond bevinden zich twee vensteropeningen met een ongedeeld raam. Op de verdieping bevindt zich centraal een hoog gesitueerde vensteropening met een drielicht met ongedeelde ramen. Aan de rechterzijde is een vensteropening dichtgezet met metselwerk.

    Kap

    De steile gedeelten van het afgeplatte schilddak zijn gedekt met gesmoorde Tuiles-du-Nord pannen.

    In het voordakvlak staat een brede dakkapel met plat dak. Aan de voorzijde bevinden zich ongedeelde stolpramen, geflankeerd door brede gedeelten met plaatwerk afgewerkt.

    In het rechter zijdakvlak staat een hoog opgetrokken gemetselde schoorsteen.

    In het achterdakvlak staat een hoog opgetrokken gemetselde schoorsteen met links daarop aansluitend een oorspronkelijke dakkapel, die verbouwd is tot uitloop naar het platte dak. Aan de voorzijde hiervan bevindt zich een pui met dubbele deuren met een glaspaneel boven de stapeldorpel. De oorspronkelijke dakkapel rechts van de schoorsteen is verwijderd.

    Beschrijving interieur per bouwlaag

    Souterrain

    Onder het trappenhuis bevindt zich een kleine provisiekelder.

    Begane grond

    De woning is opgedeeld in een brede en een smalle beuk. In de smalle beuk is achter de voordeur een hal gesitueerd, met in het verlengde een gang, die doorloopt tot de keuken aan de achterzijde. Aan de gang grenzen de trap naar de verdieping en het toilet.

    In de brede beuk bevonden zich de voor- en achterkamer, van elkaar gescheiden met schuifdeuren (en-suite). De voor- en achterkamer bezaten elk een schouw. Achter de achterkamer lag een serre. Vanuit de serre en de keuken gaf een trap toegang tot de tuin.

    De voor- en achterkamer en de serre zijn samengevoegd. De kamer is voorzien van parket. De hal heeft een marmeren vloer en de vloer van de keuken is in terrazzo uitgevoerd. Stucplafonds, een zwartmarmeren hoekschouwtje in de achterkamer en de paneeldeuren resteren.

    Eerste verdieping

    In de smalle beuk bevinden zich een kleine voor- en achterkamer met daartussen de overloop met toilet en het trappenhuis.

    In de brede beuk bevonden zich de voorkamer, een tussenruimte in gebruik als badkamer en de achterkamer.

    In alle kamers resteert een vlak stukplafond met een perklijst, die als profiel in de binnenpaneeldeuren terugkomt. In het plafond van de kleine achterkamer tekent de uitbreiding van de ruimte zich af. De grote achterkamer bezit een in hout uitgevoerd cassetteplafond, dat waarschijnlijk dateert van de verbouwing van 1921. In de voorkamer bevindt zich een schouw.

    Zolder

    De kapconstructie bestaat uit meerdere halfspanten, die de gordingen en nok dragen. Hierover ligt het dakbeschot van kraaldelen.

    In de smalle beuk bevinden zich een kleine voorkamer ("dienstbode") en de overloop met het trappenhuis. In de brede beuk bevinden zich de voorkamer en een ongedeelde zolder achter.

    De indeling is ongewijzigd. Op een gedeelte van de wand bevindt zich de oorspronkelijke beschildering met een sjablonenmotief.

    Beschrijving tuin

    De tuin bezit geen monumentale waarden.

    Waardering

    Cultuurhistorische waarde

    Het pand is van cultuurhistorische waarde als uiting van de sociaaleconomische en maatschappelijke ontwikkeling van Dordrecht, waarbij in dit gedeelte van de negentiende-eeuwse schil woningbouw voor de hogere klasse werd gerealiseerd. Er resteren weinig van dit soort vrijstaande huizen in dit deel van de stad (dat vroeger een villa-achtige omgeving was).

    Architectonische waarde

    Het pand is van architectonische waarde omdat de architectuur van het object een gaaf en herkenbaar voorbeeld is van een kenmerkende cultuurhistorische ontwikkeling in de bouwkunst. De voor de voorgevel toegepaste bouwstijl en uitvoering is uniek voor Dordrecht.

    Gaafheid

    Het object is nauwelijks gewijzigd, waardoor de cultuurhistorische en architectonische waarden zowel in- als extern goed bewaard zijn gebleven. De bouwkundige staat is goed.

    Situering

    De vrijstaande ligging van het ensemble is typerend voor dit gedeelte van de bebouwing van de negentiende-eeuwse schil. Als vrijstaand woonhuis verwijst het pand naar oorspronkelijk het karakter van de bebouwing in dit gedeelte van de negentiende-eeuwse schil.

    Unieke waarde

    In architectonisch en bouwkundig opzicht bezit het object een zeldzaamheidswaarde.

    Publicaties

    • Arno de Grauw, Villa's en herenhuizen in de 19e-eeuwse schil Dordrecht 1830-1920, 2022.
    • Conny van Nes, Achter de gevel van Burgemeester de Raadtsingel 85, DiEP Magazine nr.21 2012.

    Bijlage


  • Burgemeester de Raadtsingel 87
    • Datering: 1913
    • Oorspronkelijke functie: Woonhuis
    • Bouwstijl: Jugendstil
    • Architect: Heineke & Kuipers
    • Postcode: 3311JG

     

    Algemene beschrijving

    Linker gedeelte van een twee-onder-een-kapwoning.

    Ligging

    Het pand is gelegen in de 19e eeuwse schil, is onderdeel van een gevarieerde straatwand met merendeels vrijstaande bebouwing, lopend vanaf de Spuiweg tot de Stationsweg.

    Hoofdvorm

    Rechthoekig grondplan in drie bouwlagen met kap.

    Bouwgeschiedenis

    Bepalend voor de aanleg en verdere ontwikkeling van de Burgemeester de Raadtsingel is de bouw van de spoorlijn en het station. Evenwijdig aan het tracé van het spoor werd van de Spuiweg tot aan de Toulonselaan (een oude verbindingsweg naar Dubbeldam) de singel aangelegd.

    Tussen 1876 en 1885 kwam de singel tot ontwikkeling. Een afwisselend beeld met gesloten bebouwing van burgerwoningen en vrijstaande villa's op royale kavels ontstond. Bewoners waren merendeels de economisch draagkrachtigen van buiten Dordrecht, dan wel zij die vanuit de binnenstad een riantere huisvesting zochten.

    Tussen de percelen en de weg lag een brede sloot, waarover bij elk huis een brug lag.

    In 1913 krijgt J.M.C. Kievits vergunning "voor het bouwen van een dubbel herenhuis" naar het ontwerp van Heineke en Kuipers te Amsterdam. In het jaar daarop wordt eveneens vergunning verkregen voor de toegangsbrug naar het ontwerp van dezelfde architecten.

    In 1915 wordt door J. Kievits op de verdieping de grote achterkamer uitgebouwd met een serre.

    In 1941 wordt door H.v.d. Kloet in het het souterrain aan de voorzijde een cv-kelder aangelegd.

    In 1947 vergroot hij in de zijgevel een venster en metselt een tweede dicht.

    In 1979 laat mw. A.A.v.d. Kloet-Henke de buitenberging uitbreiden.

    Beschrijving exterieur per gevel

    Voorgevel

    De gevel telt drie bouwlagen met een enigszins verhoogde begane grond. De rechterzijde van de gevel is een baksteenkop vooruitgeschoven en wordt beëindigd met een afgeplatte topgevel. Het linker geveldeel wordt beëindigd met een geprononceerde houten gootlijst.

    De gevel is voorzien van een hoog basement dat is gecementeerd. Boven het basement is de gevel opgetrokken in bruinrode baksteen in kruisverband met gesneden voegen. De gevelopeningen zijn aan de bovenzijde voorzien van een sluiting in de vorm van een steens hanekam.

    De entree is gesitueerd in het rechter geveldeel in een casement dat een baksteenkop terugligt. Een stoep van vier hardstenen treden leidt naar de houten pui met een paneeldeur, met aan weerszijden een smal hoog venster en een halfrond bovenlicht. De vensters en het bovenlicht zijn voorzien van een glas-in-loodvulling.

    Ter hoogte van het kalf bevindt zich een luifel die na de bouw is aangebracht. De luifel is vanaf de gevel opwaarts omhoog aangebracht aan twee ijzeren trekstangen, die hogerop aan de gevel zijn bevestigd.

    Boven het bovenlicht waaiert het metselwerk radiaal uit. De kanten van het casement verjongen zich driemaal tot de breedte van de vensteropening op de verdieping. Op een hardstenen lekdorpel staat een kozijn met een schuifvenster met achtruits onder- en bovenramen.

    Ter hoogte van de gootlijst verjongt het casement zich wederom viermaal en omsluit de veelzijdige vensteropening in de geveltop. De vensteropening is voorzien van een kozijn met een zesruits raam. Onder de vensteropening is een in kunststeen uitgevoerd gefigureerde gevelvulling in het metselwerk opgenomen. De geveltop wordt beëindigd met een steens rollaag, die naar boven toe driemaal naar binnen zwenkt en bovenin met een korfboog de top afsluit. Op de scheiding met het buurpand bevindt zich een zinken vergaarbak.

    In het linker geveldeel bevinden zich op de begane grond en de verdieping twee vensteropeningen, oorspronkelijk voorzien van een kozijn met een schuifvenster met achtruits onder- en bovenramen. De roedeverdeling is verwijderd uit de onderramen.

    Tussen de vensteropeningen is het metselwerk verticaal vermetseld. Onder de gootlijst is een in kunststeen uitgevoerde plaquette met een gestileerde voorstelling ingemetseld.

    Linker zijgevel

    De gevel telt drie bouwlagen met een enigszins verhoogde begane grond en wordt beëindigd met een geprononceerde houten gootlijst. De aanbouw tegen de oorspronkelijke achtergevel telt twee bouwlagen, afgesloten met een gelijste houten dakrand.

    De gevel is opgetrokken in bruinrode baksteen in kruisverband met gesneden voegen. De gevelopeningen zijn aan de bovenzijde voorzien van een sluiting in de vorm van een steens hanekam.

    Op de begane grond bevonden zich oorspronkelijk aan de linkerzijde twee hoog geplaatste kleine vensteropeningen. Daarvoor in de plaats komt in 1947 de huidige vensteropening met een vierruits raam met glas-in-loodvulling. Op de verdieping bevindt zich centraal een hoog gesitueerde vensteropening met een drielicht met ongedeelde ramen.

    Achtergevel

    De gevel telt drie bouwlagen met een enigszins verhoogde begane grond en wordt beëindigd met een houten gootlijst.

    De gevel is voorzien van een hoog basement dat is gecementeerd. Aan de rechterzijde is het basement afgedekt door een terras. Boven het basement is de gevel opgetrokken in bruinrode baksteen in kruisverband met gesneden voegen. De gevelopeningen zijn aan de bovenzijde voorzien van een sluiting in de vorm van een steens hanekam.

    Op de begane grond bevindt zich aan de rechterzijde een grote gevelopening met een pui met stolpdeuren met een glaspaneel, met aan weerszijden een smal hoog venster en bovenlichten. Aan de linkerzijde bevindt zich een pui met een deuropening met een paneeldeur met een ongedeeld raam, links daarnaast een vast ongedeeld raam en twee ongedeelde bovenlichten.

    Op de verdieping bevindt zich aan de rechterzijde in de uitbouw van 1915 een grote gevelopening met een drielicht-kozijn met centraal stolpramen en aan weerszijden een ongedeeld draairaam en bovenlichten.

    Aan de linkerzijde bevindt zich het oorspronkelijk plat, begrensd door een houten hekwerk met smalle en brede spijlen; de brede voorzien van een ovale sparing. In de achtergevel bevindt zich een vensteropening met boven een hardstenen lekdorpel een kozijn met een schuifvenster met zesruits onder- en bovenramen. In de zijgevel van de uitbouw rechts bevindt zich een deuropening met een deur met een ongedeeld glaspaneel.

    De gevel wordt beëindigd met een gelijste houten dakrand.

    Kap

    De steile gedeelten van het afgeplatte schilddak zijn gedekt met gesmoorde Tuiles-du-Nordpannen.

    In het voordakvlak staat een brede dakkapel met plat dak. Aan de voorzijde bevinden zich ongedeelde stolpramen, geflankeerd door brede gedeelten met plaatwerk afgewerkt.

    In het achterdakvlak staat een hoog opgetrokken gemetselde schoorsteen met links en rechts daarop aansluitend een dakkapel met plat dak, met aan de voorzijde zesruits stolpramen, geflankeerd door brede gedeelten met plaatwerk afgewerkt.

    Beschrijving interieur per bouwlaag

    Souterrain

    Onder het trappenhuis bevindt zich van oorsprong een kleine provisiekelder voorzien van een vloer in rode ongeglazuurde plavuizen. Bij de verbouwing van 1941 wordt aan de voorzijde hiervan een doorgang gemaakt naar een tussen de fundering onder de voorkamer gerealiseerde CV-kelder.

    Begane grond

    De woning is opgedeeld in een brede en een smalle beuk. In de smalle beuk is achter de voordeur een hal gesitueerd, met in het verlengde een gang, die doorloopt tot de keuken aan de achterzijde. Aan de gang grenzen de trap naar de verdieping en het toilet.

    In de brede beuk bevonden zich de voor- en achterkamer, van elkaar gescheiden met schuifdeuren. De voor- en achterkamer bezaten elk een schouw. Achter de achterkamer lag een serre. Vanuit de serre en de keuken gaf een trap toegang tot de tuin.

    De voor- en achterkamer en de serre zijn samengevoegd. De kamer is voorzien van een parketvloer en de hal van een marmeren vloer. De vloer van de keuken is in terrazzo uitgevoerd. De stucplafonds, een zwart marmeren hoekschouwtje in de achterkamer en de paneeldeuren resteren. In de keuken bevindt zich een houten provisiekast en een gemetselde schouw.

    Eerste verdieping

    In de smalle beuk bevinden zich een kleine voor- en achterkamer met daartussen de overloop met toilet en het trappenhuis.

    In de brede beuk bevinden zich de voorkamer, een tussenruimte in gebruik als badkamer en de achterkamer. De voor- en achterkamer bezitten elk een schouw. In alle kamers resteert een vlak stucplafond met een perklijst, die als profiel in de binnenpaneeldeuren terugkomt. In de voor- en achterkamer bevinden zich een schouw.

    Zolder

    De kapconstructie bestaat uit meerdere halfspanten, die de gordingen en nok dragen. Hierover ligt het dakbeschot van kraaldelen.

    In de smalle beuk bevinden zich een kleine voorkamer ("dienstbode") en de overloop met het trappenhuis. In de brede beuk bevinden zich de voorkamer en een ongedeelde zolder achter, die is heringedeeld.

    Bijgebouwen beschrijving exterieur per gevel

    Het bijgebouw vertegenwoordigt geen monumentale waarde.

    Beschrijving tuin

    De tuin bezit geen monumentale waarden.

    Waardering

    Cultuurhistorische waarde

    Het pand is van cultuurhistorische waarde als uiting van de sociaal-economische en maatschappelijke ontwikkeling van Dordrecht, waarbij in dit gedeelte van de negentiende-eeuwse schil woningbouw voor de hogere klasse werd gerealiseerd. Er resteren weinig van dit soort vrijstaande huizen in dit deel van de stad (dat vroeger een villa-achtige omgeving was).

    Architectonische waarde

    Het pand is van architectonische waarde omdat de architectuur van het object een gaaf en herkenbaar voorbeeld is van een kenmerkende cultuur-historische ontwikkeling in de bouwkunst. De voor de voorgevel toegepaste bouwstijl en uitvoering is uniek voor Dordrecht.

    Gaafheid

    Het object is nauwelijks gewijzigd, waardoor de cultuurhistorische en architectonische waarden goed bewaard zijn gebleven. De bouwkundige staat is goed.

    Situering

    De vrijstaande ligging van het object is typerend voor dit gedeelte van de bebouwing van de negentiende-eeuwse schil.

    Unieke waarde

    In architectonisch en bouwkundig opzicht bezit het object een zeldzaamheidswaarde.

    Publicaties

    • Arno de Grauw, Villa's en herenhuizen in de 19e-eeuwse schil Dordrecht 1830-1920, 2022.

    Bijlage


  • Burgemeester de Raadtsingel 91
    • Naam: Huize Erica
    • Datering: 1881
    • Oorspronkelijke functie: Woonhuis
    • Bouwstijl: Eclecticisme
    • Architect: Everdink
    • Postcode: 3311JG

     

    Algemeen

    Het pand is gebouwd als villa (Huize Erica) en dateert uit 1881. Het ontwerp is van P. Everdink. In de loop van de twintigste eeuw is het pand verschillende malen uitgebreid en is het interieur gewijzigd.

    Exterieur

    Het pand is opgetrokken uit rode baksteen in kruisverband. Het is voorzien van een gesmoorde bakstenen plint en van gekleurd siermetselwerk in gesmoorde en gele baksteen. Dit siermetselwerk bevindt zich onder andere in de speklagen, venster- en deuromlijstingen en in de bogen en friezen. De houten goten steken over en worden gedragen door versierde consoles en het dak heeft houten bewerkte windveren met gevelmakelaars.

    Het oorspronkelijke bouwvolume heeft een teruggelegen gedeelte van twee bouwlagen onder een zadeldak met de nokrichting evenwijdig aan de Burgemeester de Raadtsingel. Rechts van dit gedeelte staat een volume over drie bouwlagen onder een smal, hoog schilddak waarin zich de entree bevindt. Rechts van dit drielaagse volume is een risalerend derde gedeelte onder een zadeldak met een haakse nok. Aan de voorzijde van dit bouwdeel is een driekantige erker met balkon. Tegen de linker zijgevel is een grote uitbouw gebouwd.

    Het teruggelegen deel van het oorspronkelijke bouwvolume is aan de voorzijde voorzien van een met glas dichtgezette veranda. Aan de achterzijde bevindt zich een vierde bouwdeel, dat van recentere datum is. Ondanks de verschillende uitbouwen aan de achterzijde en de westzijde is het oorspronkelijke volume nog leesbaar.

    Het pand wordt gedekt door een samengesteld zadeldak met steekkappen. Het dak is bedekt met gesmoorde kruispannen. Het middengedeelte met het smalle hoge schilddak heeft een rijndekking van zinken leien. Op de voormalige veranda zijn shingles aangebracht. In het dak bevinden zich diverse dakkapellen.

    De tuin (voor en achter) is grotendeels in gebruik als parkeerplaats.

    Interieur

    Achter de entreehal ligt de centrale hal. Oorspronkelijk was er na de entreehal nog een vestibule. De omlijstingen van de deuropeningen die aan de hal grenzen zijn nog origineel, verder is de hal vernieuwd. De oorspronkelijke hoofdruimtes op de begane grond zijn nog herkenbaar, maar er zijn nog maar weinig oorspronkelijke details aanwezig. In de kamer links aan de voorzijde is nog een natuurstenen schouw. Ter plaatse van de overgang van de voormalige veranda naar de kamer zijn nog de originele gevelopeningen zichtbaar. De kamer rechts voor heeft een stucplafond met een schildering van een allegorische voorstelling. In deze ruimte is in het plafond de schoorsteenaanzet nog zichtbaar.

    De trap naar de eerste etage is niet meer origineel. Op de eerste etage zijn de deurposten en wellicht de deuren naar de verschillende ruimtes nog origineel. De kamer rechts voor heeft een beschilderd plafond met vogeltjes. Dit plafond dateert waarschijnlijk niet uit de bouwtijd.

    De samengestelde kap bestaat uit Philibertspanten; in het rechter bouwvolume zijn deze gedeeltelijk in het zicht gelaten.

    Bouwgeschiedenis

    Uit het archief van Bouwen en Wonen blijkt dat in 1891 een verbouwing door J.N. Reus heeft plaatsgevonden. Wat er toen precies is gewijzigd is onduidelijk.

    In 1907 is de villa aan de achterzijde uitgebreid met een driekantige erker.

    In 1966 is een grote dakkapel aan de westzijde aangebouwd. Bij deze verbouwing is ook een brandtrap aan de achtergevel toegevoegd. In deze periode heeft de villa al de functie van verpleeghuis. Waarschijnlijk is bij deze verbouwing ook de veranda aan de voorzijde links met glas dichtgezet.

    De aanbouwen aan de achterzijde zijn in 1971 gerealiseerd. De uitbouw aan de linker zijgevel dateert uit 1981. Oorspronkelijk bevond zich hier een driekantige erker.

    In 1994 is de hellingbaan bij de entree toegevoegd.

    Waardering

    Burgemeester de Raadtsingel 91 is van algemeen belang vanwege de cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarde, de zeldzaamheidswaarde, maar ook vanwege de relatieve gaafheid.

    • De villa is cultuurhistorisch van belang als representatieve typologische bouwvorm in de negentiende-eeuwse stadsuitbreidingen.
    • Het pand heeft architectuurhistorische waarde vanwege de interessante, samengestelde eclectisch vormgegeven bouwmassa en de gebruikte materialen, detaillering en ornamentiek uit met name de Jugendstil.
    • Het pand heeft stedenbouwkundige waarde vanwege de historisch bepaalde vrije ligging aan de belangrijke verbindingsweg Burgemeester de Raadtsingel in de nabijheid van het station, in een van oorsprong landelijk gebied met typologisch vergelijkbare bebouwing.
    • Het pand heeft inmiddels ook zeldzaamheidswaarde omdat in de negentiende-eeuwse schil inmiddels vele villa's zijn gesloopt, met name aan de Burgemeester de Raadtsingel.
    • Het pand is in de loop van de jaren verschillende malen gewijzigd. Het hoofdvolume blijft echter in het in- en exterieur goed herkenbaar. De hoofdgevels zijn grotendeels ongewijzigd. Van de oorspronkelijke interieur afwerking is weinig over.

    Publicaties

    • Angenetha Balm, Villa Eureka, tijdschrift Dordrecht Monumenteel nr.78 2021.
    • Arno de Grauw, Villa's en herenhuizen in de 19e-eeuwse schil Dordrecht 1830-1920, 2022.

    Bijlage


  • Burgemeester de Raadtsingel 95T
    • Datering: 1915
    • Oorspronkelijke functie: Trafohuis
    • Bouwstijl: Amsterdamse School

     

    Algemene beschrijving

    Vrijstaand trafohuis.

    Ligging

    Het object is gelegen in de 19e eeuwse schil in een plantsoen op de hoek van de Burgemeester de Raadtsingel / Spuiweg.

    Hoofdvorm

    Rechthoekig grondplan in één bouwlaag.

    Bouwgeschiedenis

    Bepalend voor de aanleg en verdere ontwikkeling van de Burgemeester de Raadtsingel is de bouw van de spoorlijn en het station. Evenwijdig aan het tracé van het spoor werd van de Spuiweg tot aan de Toulonselaan (een oude verbindingsweg naar Dubbeldam) de singel aangelegd.

    Tussen 1876 en 1885 kwam de Singel tot ontwikkeling. Het trafohuis zal zijn gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de groeiende vraag naar energie in dit gedeelte van de 19e eeuwse schil.

    Beschrijving exterieur per gevel

    Voor- en achtergevel

    De gevel telt één bouwlaag. De plint is opgetrokken in mangaankleurige baksteen in halfsteens verband met een platvolle voeg. Het metselwerk daarboven is uitgevoerd in licht roodbruine baksteen in halfsteens verband met een platvolle voeg, met elke vijfde metselgang iets teruggelegd, waardoor een horizontale geleding ontstaat. De gevel is afgesloten met een uitkragende betonnen dakrand.

    Centraal in de gevel bevindt zich een deuropening. De plint is aan weerszijden van de deuropening als anderhalfsteens brede muurtjes omgezet. De deuropening is voorzien van een ijzeren kozijn en dito dichte deur.

    Linker zijgevel

    De gevel telt één bouwlaag. De plint is opgetrokken in mangaankleurige baksteen in halfsteens verband met een platvolle voeg. Het metselwerk daarboven is uitgevoerd in licht roodbruine baksteen in halfsteens verband met een platvolle voeg, met elke vijfde metselgang iets teruggelegd, waardoor een horizontale geleding ontstaat. De gevel is afgesloten met een uitkragende betonnen dakrand. De gevel is geheel blind uitgevoerd.

    Rechter zijgevel

    Deze is identiek aan de linker zijgevel op twee luchtroosters na.

    Kap

    Boven de betonnen dakrand ligt de dakvoet iets terug ten opzichte van het gevelvlak. Het dak heeft de vorm van een mansardekap, waarvan het ondergedeelte verticaal is opgezet.

    Het dak is afgewerkt met bitumen, maar vermoedelijk oorspronkelijk met een afdekking in zink.

    In het voor- en achterdakvlak bevindt zich een luchtrooster.

    Beschrijving interieur per bouwlaag

    Het object kan om veiligheidsredenen niet worden betreden.

    Beschrijving omgeving

    Het object staat aan de rand van een plantsoen op een terrein dat in niveau oploopt. Het hoogteverschil tussen het plantsoen en de betegelde strook langs de linker zij- en achtergevel is voorzien van keermuur, gemetseld in roodbruine baksteen in wildverband met platvolle voeg. De keermuur is beëindigd met een steens rollaag. Het uiteinde aan de zijde van de voorgevel is rond omgezet.

    Waardering

    Cultuurhistorische waarde

    Het trafohuis is van cultuurhistorische waarde als uiting van de economische ontwikkelingen van de negentiende-eeuwse schil, als voorbeeld van een bouwwerk voor de nutsvoorziening.

    Architectonische waarde

    Het pand is van architectonische waarde omdat er via vormgeving en detaillering een esthetische kwaliteit is gegeven aan een object met een zuiver utilitair karakter.

    Gaafheid

    Het object is op de dakbedekking nauwelijks gewijzigd, waardoor de cultuurhistorische en architectonische waarden goed bewaard zijn gebleven. De bouwkundige staat is goed.

    Situering

    De vrijstaande ligging van het object is markant.

    Unieke waarde

    In functioneel opzicht bezit het object een hoge zeldzaamheidswaarde.  

    Bijlage


  • Burgemeester de Raadtsingel 97
    • Naam: De Holland
    • Datering: 1939
    • Oorspronkelijke functie: Kantoorpand
    • Bouwstijl: Functionalisme
    • Architect: van Ravesteyn
    • Postcode: 3311JG

     

    Inleiding

    In 1937 gaf de N.V. Brandverzekering Maatschappij "Holland van 1859" te Dordrecht opdracht aan de architect Sybold van Ravesteyn een nieuw kantoor te bouwen op een door hen nieuw verworven terrein in de stad. Dit terrein werd begrensd door de Burgemeester de Raadtsingel, Aert van Gelderstraat, Kilwijkstraat en Spuiweg. Het nieuwe kantoor diende ter vervanging van het oude kantoor aan de Wijnstraat.

    De voornaamste richtlijnen die de architect meekreeg voor deze opdracht waren:

    • Het gehele kantoorbedrijf moest in hoofdzaak op één niveau kunnen worden uitgeoefend.
    • Het gebouw moest ten opzichte van het treinverkeer een in het oog lopende plaats innemen.

    Stedenbouwkundige situatie

    De Holland ligt vrij in de ruimte, prominent gericht op de weg en het spoor en naast de stadstunnel.

    De zuidrand van de negentiende eeuwse schil heeft een sterk wisselend karakter. Gesloten gevelwanden, open plantsoenachtige ruimten, vrijstaande herenhuizen en openbare gebouwen wisselen elkaar af. In deze structuur met blokvormige bebouwing vormt de Holland een verbijzondering en een belangrijk schaalelement tussen de oudere en nieuwe complexen.

    Het ontwerp

    Het terrein waarop het gebouw moest komen was zo groot, dat aan de richtlijn "kantoorgebouw in hoofdzaak op één niveau" gemakkelijk tegemoet kon worden gekomen.

    Om aan de andere richtlijn tegemoet te komen is de hoofdingang ontworpen aan de zuidkant, tegenover de spoordijk.

    Om te voorkomen dat het gebouw een te lage onaangename indruk zou maken, werd toch een verdieping ontworpen. Deze is belangrijk kleiner dan de begane grond, dit versterkt de hoogtewerking. De pal in het midden geplaatste schoorsteen zorgde voor een extra hoogteaccent. Onder het gebouw bevond zich een souterrain, tegenwoordig is hier parkeergelegenheid gecreëerd. De verhoogde aanleg van het gebouw geeft echter de indruk van een sokkel.

    De plattegrond van De Holland is opgezet op een stramien van vierkanten, elk 4.50 bij 4.50 m, waarbij de stramienlijn bij de buitengevels aan de binnenzijde loopt. Het stramien is doorgevoerd in de plaats van de kolommen en oorspronkelijk ook in de boardplatenverdeling van de plafonds, in de onderverdeling van de binnenwanden, bij de triplexplaten verdeling en raamindeling van de glaspuien etc. Elke 4.50 meter lengte buitengevel is in drie delen verdeeld, waarvan twee delen door raam en één deel door penant wordt gevormd. De lichtverhouding voor een lengtemoot van het gebouw, afgezien van de invloed van de daklichten en de eindgevels, werd zo 1:6. De stramienlijn en daarmee de stijl van het staalskelet viel in het midden van het penant. Daardoor werd een gunstige hoekoplossing verkregen: glazen hoeken werden op deze manier vermeden en de plaats van de ramen werd in de eenheid juist gesteld.

    Deze geometrische ontwerpwijze doet denken aan het klassieke bouwen. Van Ravesteyn deed dit echter wel op een geheel eigen wijze.

    Hij probeerde de modernste materialen en constructies, ruimte en lichtwerking te combineren met ornament, plastiek, kleur en een levendig, afwisselend materiaalgebruik. In deze zin is Van Ravesteyn een eclecticus te noemen, hij streefde echter niet naar compromissen.

    De constructieve zuiverheid wierp Van Ravesteyn bij "De Holland"omwille van de decoratie overboord. In schijn dragende kolommen waren in een gepleisterde wand geplaatst, welke zich in niet van het beton onderscheidde. Tot uiting kwamen in "De Holland" macht, de commissarissenkamer steekt uit boven het gebouw en wijkt af in vorm. Zichtbaar zijn luxe, tot uitdrukking gebracht in ornament en plastiek, maar tevens verval, hetgeen blijkt uit de toepassing van goedkope materialen.

    De meningen lopen uiteen over de vraag tot welke bouwstijl "De Holland" precies hoort. Termen als neoclassicisme, neobarok en Jugendstil worden allemaal gebruik in verband met "De Holland". Echt sluitende vergelijkingen zijn niet te maken, Van Ravesteyn was een stroming op zich, 'Van Ravestil' dus.

    Oorspronkelijke verdeling van de ruimte

    In het souterrain waren, naast de toegang voor het personeel aan de achterzijde, de vestiaires, personeelstoiletten, bergruimte voor kantoorbenodigdheden, enkele werkruimten, archieven, een kantine, regelkamer, ketelhuis en kolenberging centrale verwarming en een brandvrije kluis.

    Op de begane grond trof men aan de voor, tevens zuidzijde aan weerszijden van de hoofdingang de directiekamers met twee spreekkamers, alsmede de directietoiletten.

    De hoofdingang voerde naar de cirkelvormige hal, 9 meter in diameter, waaraan de verschillende loketten lagen. Daarachter bevond zich - als één ruimte -het kantoor, waar plaats was voor 150 mensen. Aan het einde van deze ruimte, in het midden, lag de kluis, waar voortdurend in- en uitgelopen werd ten behoeve van de daarin brandvrij opgeborgen bescheiden. Aan de achterzijde van de grote kantoorruimte bevonden zich, gescheiden door een glaswand, links van de kluis de ruimte van de typisten en rechts van de kluis de collationeerkamers en werkruimten voor hoge functionarissen.

    In het kantoor waren, afgesloten door 2 meter hoge glaswanden, kleine werkruimten afgescheiden voor de "chefs de bureau" van de onderafdelingen.

    Op de verdieping waren tot slot de ruime commissarissenkamer, twee spreekkamers en kleine toiletten ondergebracht.

    Van Ravesteyn heeft in zijn ontwerp een duidelijke scheiding gemaakt tussen werkruimten en ruimten met een meer representatief karakter.

    De toepassing van constructies en materialen

    Het onderste deel van het gebouw bestaat uit een gewapend betonconstructie die rust op onder de gevels en de kolommen geconcentreerde groepen houten palen met gewapend beton opzetters.

    De opbouw bestaat uit een staalskelet met gemetselde wanden die aan de buitenzijde zijn bepleisterd met articonpleister. De buitengevels van de verdieping zijn aan de binnenzijde bemetseld met een klamp van gasbetonsteen. De halfzuilen, lijsten en dekbanden aan de buitengevels bestaan uit in de fabriek gemaakte articonstukken die in het werk zijn gesteld.

    De platte daken zijn gevormd door gewapende gasbetonplaten met mastiekbedekking. Onder de platen bevinden zich de plafondhangers. Op de platte daken was oorspronkelijk een sproeileiding gelegd om koeling te geven bij grote warmte.

    Interieur

    De wanden in de commissarissenzaal zijn aan de onderzijde voorzien van een avodiré triplexbetimmering, afgezet met koperen biezen en plint. Alle overige interieuronderdelen zijn min of meer verdwenen.

    Toegepaste kunst

    Op het dak staat nog de beeldengroep van de beeldhouwer Van Kuilenburg uit Utrecht. Het tufstenen beeld stelt een man voor die twee paarden in bedwang houdt.

    De architect

    Ingenieur Sybold van Ravesteyn (1889-1983) heeft als civiel ingenieur meer dan veertig jaar ontworpen voor de Nederlandse Spoorwegen.

    Zeker voor de Tweede Wereldoorlog bewoog hij zich onder de avant-garde van de Nederlandse architecten: de nieuw zakelijken. Zij onderzochten de praktische en maatschappelijke eisen van de ontwerpopdracht diepgaand en kwamen met inventieve en doelmatige antwoorden. Hiermee realiseerden zij het Nieuwe Bouwen in Nederland. Van Ravesteyn werd in dit milieu gerespecteerd, maar misschien niet altijd begrepen. De kern van zijn problemen en latere breuk met de avant-gardisten cirkelden rond de begrippen esthetica en doelmatigheid.

    Van Ravesteyn bestreed met vuur het puriteinse in het Hollandse culturele klimaat. Achter het onvervulbaar leerstellig streven naar vernieuwing vermoedde hij gebrek aan fantasie, kunstenaarschap en vormvermogen. Hij wilde voor de architect meer artistieke vrijheid, dan waarop een analyse van maatschappelijke en constructieve eisen naar zijn mening uitzicht bood. Hij uitte dit in zijn werk van de tweede helft van de jaren dertig van de vorige eeuw door nadruk te leggen op beweging, lijnenspel en silhouet en de vrije toepassing van ornament.

    Één van de ontwerpen waarin zijn hang naar schoonheid expliciet tot uitdrukking komt is de in 1940 verbouwde schouwburg Kunstmin in Dordrecht. De toegevoegde gebogen lijnen in ex- en interieur zijn typisch Van Ravesteyn. Ook gebouw De Holland is een product uit deze boeiende periode van Van Ravesteyn.

    Bouwgeschiedenis

    Sinds 1939 zijn er behoorlijk wat verbouwingen geweest. De eerste belangrijke verbouwing was de sloop in 1965 van een deel aan de achterzijde van het gebouw en de opoffering van een belangrijk deel van de tuin ten behoeve van nieuwbouw van de architect H.E. Oud.

    De tweede belangrijke verbouwing was uiteraard het plaatsen van twee zijvleugels in 1985. Deze toegevoegde vleugels maken het stramien minder afleesbaar, maar dit is in essentie nog wel aanwezig. Bij deze verbouwing werd het gehele interieur op de begane grond verwijderd en de prominente schoorsteen gesloopt. Voor het aanbrengen van de zijvleugels werden gaten in de zijgevels gemaakt er plaatse van de ramen en de wanden van het souterrain werden gesloopt om een parkeergelegenheid te kunnen maken.

    Waardering

    Het gebouw De Holland is van algemeen belang voor de gemeente Dordrecht vanwege de cultuurhistorische, architectuurhistorische, stedenbouwkundige en zeldzaamheidswaarde..

    • Het gebouw De Holland is cultuurhistorisch van belang als een bijzonder voorbeeld van een modern vooroorlogs verzekeringskantoorgebouw.
    • De Holland heeft architectuurhistorische waarde vanwege de kwaliteit van het ontwerp van de bekende Nederlandse architect Sybold van Ravesteyn. Vanwege de bijzondere detaillering en de materiaaltoepassing en vanwege de plaats die het gebouw inneemt in het oeuvre van de architect.
    • De Holland heeft stedenbouwkundige waarde vanwege zijn prominente en markante situering in de negentiende eeuwse schil, zichtbaar vanuit de trein, als één van de oriëntatiepunten en beeldmerken van Dordrecht.
    • De Holland heeft zeldzaamheidswaarde als één van de weinige nog bestaande gebouwen uit het oeuvre van Van Ravesteyn. Hij wist als geen ander zijn liefde voor het ornament te paren aan een optimale functionaliteit.

    De toevoeging van de vleugels in 1986 heeft het beeld van het gebouw wel aangetast, maar in essentie is het gebouw bewaard gebleven en te herstellen.

    De bescherming strekt zich niet uit tot de in 1986 gebouwde toevoegingen. Voor verwijdering of vervanging van deze aanbouwen is echter wel vergunning vereist op grond van Monumentenverordening.  

    Opmerking

    Sinds 2015 is hier het Nationaal Onderwijsmuseum gevestigd.

    Publicaties

    • Rien van Buren & Kees Rouw, Verhalen van Dordrecht 30: "De Holland van 1959" - van kantoor tot onderwijsmuseum, 2015.
    • Marc Dorst & Christine Weijs, Onder de voeten van De Holland, tijdschrift Vereniging Oud-Dordrecht nr.1 2014.
    • Monumentenzorg, De Holland tijdens de restauratie, januari 2014.
    • Kees Rouw, Over een waarlijk kunstzinnig werk van Van Ravesteyn, Kwartaal & Teken van Dordrecht nr.2 1987.
    • Kees Rouw, Sybold van Ravesteyn: architect van Kunstmin en De Holland, 1988.
    • Brigitte van der Tuin, ‘De Holland’, tijdschrift Vereniging Oud-Dordrecht nr.1 2007.
    • Christine Weijs, De Holland vernieuwt, DiEP Magazine nr.21 2012.

    Bijlage


    Externe links



Woont u in Dordrecht in een gemeentelijk- of rijksmonument en wilt u zelf ook een monumentenschildje op uw pand? Bestel hier een schildje (met of zonder QR code).